321
„Maar nu wensch ik er den Minister tocli op te wijzen, vooreerst,
dat de pensioensverhooging in quaestie een jaar geleden niet alleen in
beginsel is vastgesteldmaar ook is ingevoerd of uitgevoerd en alleen
bij gemis aan reglementaire bepalingen daarvoor niet toegepast op de
individuen ik distingueer niet zoo fijn ingevoerd dus of uitgevoerd
door bet uittrekken van f 55,000, en ten tweede dat, ligt terugwerking
niet in ons stelsel van wetgeving, toch in die wetgeving bet beginsel is
gehuldigd of vervat, speciaal in ons burgerlijk regt, dat een kind in
embryo, een toekomstig kind, in zekere gevallen als een effectief, een
reeds bestaand kind wordt beschouwdmen denke aan de posthumi. Ik
beveel dus den Minister aanuit te zien naar eene bepaling in de nieuwe
regelingopdat ten opzigte van de Indische officierenin den loop van
1879 gepensioneerd, deze regeling, die op 1 Januarij 1873 reeds was
in embryokunne worden beschouwd als eene van dat tijdstip af be
staande, bepaling, en zij niet het slagtoffer worden van eene vertraging,
ontstaan buiten hun toedoendoortoedoen óf van de Nederlandsche
Regering, die te veel tijd nam voor het ontwerpen van eene betere rege
ling, óf van de Regering hier te lande en dig van Indië te zamen, óf
wel wat ik het waarschijnlijkste acht van de Indische Regering
alleen, die bij haar eerste ontwerp-regeling te ontijde eene poging deed,
om de pensioensverhoogingden officieren toegedacht, te doen komen
ten bate van de hoofdofficieren.''''
Eereden wakkeren volksvertegenwoordigerdie ook nu weder blijken
gaf van zijne belangstelling voor het Indische leger! "Welk een contrast,
het gesprokene van den Jwrp-er-afgevaardigde Rutgers vcm Rozenburg en
het niet-gesprokene van den o]ficfer-afgevaardigde Kooldie zich alleen
afgaf met Nederlandsche legerbelangen!
De Minister van KoloniënBaron Van Goltstein antwoordde vervolgens:
„Ik kan, in zoover, ter aanvulling van de Memorie van Beantwoording,
mededeelen, dat de bedoelde regeling van de pensioenen der officieren
reeds sedert eenige weken bij den Raad van State aanhangig is. Het is
eene der eerste werkzaamheden, die ik bij mijn optreden ter hand nam,
en wel met lust, omdat de billijkheid evenmin als ten vorigen jaro dooi
de Kamer, door mij wordt betwijfeld. Er is dus geen redelijke twijfel
mogelijk, of de regeling zal weldra, althans met den eersten Januarij
van het volgende jaar, kunnen worden ingevoerd."
„Wat nu betreft het verlangen van den geachten spreker en zijne
motieven, ben ik bereid ze in ernstige overweging te nemen. Maar ik
geef hem in bedenking dat, als men met de toepassing van de regeling
21