822 wil aanvangen bij de conceptie, de deur wordt opengesteld voor tal van reclames, de eene meer, de andere minder billijk. Het beginsel van non- retroactiviteit mag, meen ik, niet dan in den uitersten nood worden verlaten." Wij antwoorden daarop, dat het argument des Ministers tegen de re- troactiviteit niet steekhoudend is. Op de begrooting van 1879 zijn ƒ55,000 voor de verhooging der pensioenen uitgetrokken. Dat geld is door den Minister van Koloniën niet gebruikt voor de officierendie in 1879 gepen sioneerd zijn. Dit is arbitrair geweest. En van die willekeur mogen de in 1879 gepensioneerde Indische officieren niet het slachtoffer wezen. Hun is in het vrije Nederlandmet zijne op recht en billijkheid gegronde wet geving, onrecht aangedaan, dat alsnog hersteld moet worden. En wij zien niet in, dat, wanneer dit alsnog gebeurtzulks aanleiding zou kunnen geven tot gegronde reclames van de in 1878 gepensioneerde officieren! De afgevaardigde Rutgers van Rozenburg repliceerde: „Ik ben den Minister dankbaar voor do mededeelingdat de gewenschte regeling niet lang meer zal uitblijven, en dat het belang, dat het hier geldt, dat der officieren van ons dapper Indisch leger, ook door den Minister in eere wordt gehouden en in hem een voorstander en bescher mer vindt. Daarentegen heb ik met innig leedwezen vernomen dat ieder denkbeeld om aan de nieuwe regeling terugwerkende kracht te geven, ook slechts in dien zin, dat men haar zou toepassen op de officieren, in 1879 gepensioneerd, dus van het oogenblik afdat bij de vorige begroo ting daarvoor gelden zijn uitgetrokken, bij den Minister geen bijval vindt. Ik kan niet beoordeelen in hoever, bij aanneming van dit denkbeeld, daaruit bezwaren van détail zouden ontstaan, omdat ik de détails van toepassing niet ken; maar ik heb uit 's Ministers woorden nog de over tuiging, dat die bezwaren onoverkomelijk zijnniet verkregenen herhaal dus mijne aanbeveling aan den Minister, dat bij moge uitzien naar een middel om de belangen van de officieren, in 1879 gepensioneerd, zij het dan ook, dat zij naar strikt regt geene aanspraak hebben, naar bil lijkheid te behartigen door de buiten hunne schuld en tegen de bedoeling der wetgevende magt vertraagde invoering van de nieuwe regeling voor lien onschadelijk te maken." Bij dat flink gesproken woord voegde zich het waardige kamerlid, de Heer De Casembroot, ook voor de oude lezers van dit tijdschrift geen onbekende. Hij zeide kort en bondig: „Ik wensch er met den heer Rutgers op aan te dringen, dat de Mi nister moge goedvinden om dezen toestand geheel afgezonderd te be-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 330