- 325 Juni 1868 tot 15 November 1870, die in 1869 aan de Volksvertegen woordiging hot uitzicht opende, dat het defensiestelsol van Ned.-Indië spoedig geregeld zoude worden eene regelingdie tot heden uitgebleven is kon dit moeilijk verkondigen. Hij toch maakte, ook blijkens zijne geschrif ten, deel uit van het staatsbewind, dat in 1870, bij het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog, ook voor de koloniën, maatregelen nam om op alle eventualiteiten bedacht te zijn. Daartoe behoorden dus de maatre gelen in het belang dor Indische defensie. Wat daarvoor, nu nog geen tien jaren geleden, gedaan werd, is geen geheim meer. Iedereen weet, dat men toen den buitenlandschen vijand voor Ned.-Indië volstrekt niet als eene antiquiteit beschouwde. En vóór 1870? De Heer De Waal, die zulk eene uitgebreide kennis toont te bezitten, en zelf Minister van Koloniën is geweest, zal wel weten of men in 1867, in 1866, in 1864, in 1859, in 1854 en in 1852 al of niet bang was voor den buitenlandschen vijand van Indië. Wat in 1848 en in 1831, met het oog op dien vijand, in en voor de defensie van Indië werd gedaan, is door publieke geschriften voldoende bekend geworden. Het verminkte en ver knoeide defensiestelsel van Van der WyöJc had zijn ontstaan te danken aan do rechtmatige vrees voor dien vijand. Ook wat tot voltooiing heette gedaan te zijn van het verdedigingstelsel van Von Gagern. Wat is er nu na 1871 aan den politieken horizont van Europa gebeurd, dat recht geeft tot het verkondigen eener aanmatigend verwaande stelling, dat de buitenland- sche vijand voor Ned.-Indië eene antiquiteit is geworden? Met andere woorden: alle kosten, te besteden aan een goed defensiestelsel voor Ned.- Indië, zijn weggeworpen gelden Wat door staatslieden als Van den Bosch en Baud omtrent de defensie tegen een Europeeschen vijand werd ver kondigd, moge door tegenwoordige Indische staatslieden als antiquiteit worden beschouwd, zoo lang niet één hunner door eigen talenten op dat en zoo menig ander gebied van het staatsbewind getoond heeft, geen plagiaat meer te plegen aan de conceptiën van die twee Titanen onzer Indische bestuur ders, is zoodanig argument, door geene bewijzen gestaafd, en ook onmo gelijk te staven, eenvoudig onzin, den persoon brandmerkende, die dezen verkondigde. Moge er spoedig een Minister van Koloniën gevonden wor den, die het als eene verdienste zal beschouwen, de handen geslagen te hebben aan de definitieve regeling van .het Indisch defensiestelsel. Gou- verner c'est prévoiren het is de taak van den bestuurderop de toekomst te lettenmaar niet bij den dag te leven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 333