349 geleerdheid minder, maar is het doortastend handelen in verschillende omstandigheden dikwerf, zelfs voor jonge officieren en minderen, hoofdzaak. Deze toestanden in beide legers zijn natuurlijk en kunnen niet door elkander vervangen worden. Theoretische officieren zonder practische ondervinding zijn in Inclië niet bruikbaar, evenzeer als do practisch gevormden zonder voldoende theoretische kennis in Ne derland een gek figuur makendoch in Indië nog goede diensten kunnen bewijzen. Zonder nog het oorlogsleven in rekening te brengen zou menig geleerd Nederlandsch officier met zijne handen in het haar zitten, wanneer hij in toestanden werd geplaatst, waar menig Indisch officier in kan verkeeren. Maar de kennis daarvan is voor dien Nederlandschen officier ook geheel onnoodig, ja, zal hem dikwerf van geen nut zijn, even als voor den Indischen officier de gedetailleerde kennis van Nederlandsche toestanden. Wij bedoelen hier niet mede, dat de wetenschappelijke kennis van de Indische officieren minder behoeft te wezen dan van de Nederlandsche officieren; geenszins, want wij zijn het volkomen eens met hetgeen Dr. Stieltjes zeide bij de debatten in 1877 over de Militaire Academie: „In wetenschap pelijke ontwikkeling moeten de Indische officieren gelijk staan aan de Nederlandscheja zelfs in algemeene ontwikkeling moeten zij hooger staan dan de laatstbedoelden, want aan een Indisch officier wor den zaken opgedragen, die een Neclerlanclsch officier nooit te doen krijgt." Doch wij wezen slechts op de verschillen dier kennis; want wat voor den eenen brood noodig is, zooals de kennis van het Indische leger en van Indiëis voor den anderen grootendeels van geene waarde. „De eischen van beide legers kunnen zich moeilijk met elkander verdragen", is in de Tweede Kamer bij de reorganisatie der Militaire Academie gezegd, en dit is volkomen waar. Onbekend heid met beider behoeftenkortzichtigheid door eigenwaan, of opzet, om het eene leger te doen bloeien ten koste van de vereischte zelf standigheid van het andere, kan alleen het tegendeel in gemoede doen aanvoeren. In do laatste jaren was de wijze van aanvulling van de Genees kundige dienst ten deele treurig; de Militaire Administratie moest, na hulp te hebben gekregen van de Marine, overgaan tot het aanstellen van personen tot officier, die de militaire dienst in geen enkel opzicht

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 357