28
waren onderzocht of toegelicht. Onder deze punten behoorde in de
eerste plaats de vraag, of Batavia al dan niet zetel des bestuurs
zou blijvenzoo neen, werwaarts deze zou moeten-worden overgebracht.
Wellicht zou hiervoor dan eene plaats in de Preang er-Regentschappen,
b. v. Bandongmoeten worden aangewezen, in verband met het
voorstel des Ministers betreffende de verdediging van west-Jam.
Deze verdediging achtte ook Z. M. noodig; zij zou er toe moeten
leiden, dat het mobiele leger in twee deelen (een voor west-, een
voor midden- en oost-Java) moet worden gesplitst. Batavia moest
volgens het voorstel des Ministers geheel worden versterkt; hierom
trent zouden nadere voorstellen moeten worden gedaan.
Bij een Koninklijk besluit van December 1886 werden nu de
overige voorstellen van Van der Wijclc goedgekeurd en werd bepaald,
dat jaarlijks een millioèn op de begrooting van Ned.-Indië voor de
„buitengewone fortificatie werken" zou worden uitgetrokken. Aan de
ontwerpen voor oost- en midden-Java kon dus dadelijk uitvoering
gegeven wordende kwestie der verplaatsing van den bestuurszetel
bleef onbeslist, even als die der verdediging van Batavia en de Prean-
ger-Regentschappen en der haven in de Merakbaai.
Yoor zoover ons bekend isis het denkbeeldom den zetel van
bestuur naar de Preanger-Regentschappen over te brengen en die
plaatsing dan in verband te brengen met de verdediging van west-
Javavoor het eerst door den Koning geopperd. Zijne Majesteit
scheen overigens ook nog niet overtuigd te wezen van de noodzake
lijkheid om haarnu Batavia toch goed versterkt zou wezenvan
daar weg te nemen.
Ka ontvangst van 's Konings beslissing in Indiëbegon men dade
lijk met kracht aan den bouw der vestingen Willem I en Soerabaja
de forten-te SamarangBatavia en Ngawidoor de daaraan verbon
den werkzaamheden, en omdat men nu toch voor de eerste jaren de
handen vol had, werd het uitbrengen van een nader rapport omtrent
de onbeslist gebleven punten van het verdedigingsstelsel vertraagd
tot naar wij meenen 1839.
Uitgaande van de onderstellingdat de verdediging van west-Java
bepaaldelijk door Z. M. verlangd werd, achtten de Indische autori
teiten Generaal Cochius en Kolonel Van der Wijck, het 't meest