363
als van Indië, zonder daarbij vorming van voor het Nederlandsche
leger bestemd kader bij de regimenten uit te sluiten; wordt de oplei
ding van Europeesch en Inlandsch kader voor de Infanterie van het
Indische leger bij de 4 depötbataljons vastgesteld; en worden de bestaan
de inrichtingen tot vorming van kader bij de Cav.Art. en Genie,
zoowel in Nederland als in Indië bestendigd en zoo noodig verbeterd
dan kan de oplossing der kaderquaestie zonder wettelijke regeling
zoo moeilijk niet zijn.
Komt het Koloniaal werfdepot, na vaststelling der Indische defensie,
onder het beheer van het Departement van Koloniënblijven de
pupillenkorpsen in Nederland en Indië elk in zijne voorgesclieven
richting werkzaam, waardoor uit nuttige bronnen kan geput worden;
en wordt het korps Mariniers in Nederland door werving voltallig
gehouden en zoo noodig tijdelijk versterkt ter dienste van het Ned§fs-
landsche leger en de Yloot, dan zal de aanvulling door werving in
beide legers gunstige resultaten kunnen opleveren.
Door toepassing van deze maatregelen achten wij de Nederlandsche
en Indische belangen op militair en finantiëel gebied beter behartigd,
de noodzakelijke samenwerking der Ministeriën van landsverdediging
eerder mogelijk en het verband der beide legers meer verzekerd,
dan door het theoretische stelsel van J. D. Swaarvan de deugdelijkheid
in tegenspraak is met de eigenaardige maatschappelijke toestanden
van het Nederlandsche volk, met zijne politieke en oeconomischo
verhoudingen, zoowel buiten- als binnenlandsche, met den aard, het
doel en het historisch recht van bestaan der legers en van de vloot
in Nederland en NM-Indië en met de staatsrechtelijke verhouding
der beide legers.
Had J. D. S'. in zijn voorbericht niet verzekerd, dat tijdgebrek
oorzaak was, dat hij het slot zijner beschouwingen niet nader kon
uitwerken, wij zouden hem beschuldigen van halfheid, van gemis aan
kennis van de verschillende toestanden en van poging tot achteruit
zetting der teederste belangen van het Indische leger en van de
Indo-Europeesche maatschappij, ten bate van het Nederlandsche leger.
Maar J. S. is voldoende bekend als een zeer ontwikkeld, bekwaam
en verdienstelijk hoofdambtenaar bij het Ministerie van Koloniën, om
hem zoo iets ten laste te kunnen leggen. Daarom wenschen wij ten