391 genjuist toen een paar Boegineezen als het ware over hem heên sprongen en de benting binnenstormdende laatste Atjehers daaruit verdrijvende. De aanval werd krachtig ondersteund door de 4° kompagnie, die met een peloton rechts van mij, en de 1° kompagnie, evenzoo links, op den kampongrand aanrukte. De kolonnekommandant had alzoo alle troepen nu weer bijeen. In de groote sterke bentingongeveer een vierkant van 20 passen face, vonden wij eene hut en verscheidene ledige hulzen van onze patronen. De uitgang was gedekt door eene traversachter de keel bevond zich, op 10 passen afstand, nog een levende pagar, die de laatste standplaats voor den vijand was bij zijn teruggaan, maar dien hij bezet hieldtotdat ik een groot gedeelte van de kompagnie reeds in de benting had. De afstand, 250 a 300 pas, waarop de stormloop begon, zal door sommigen te groot genoemd worden. Ik kan daarop geen ander antwoord geven dan het volgende. In theorie is het zeer goed en mooi, tot op 40 a 50 passen de vijandelijke stelling te naderen, zooals in 42 der Indische Tirailleursckool wordt voorgeschreven, maar in praktijk acht ik het voor mij onmogelijk. Zooals ik evenwel reeds heb gezegd, was het mijn plan niet om op dien afstand reeds tot den stormloop over te gaan. Daarbij kwam nog iets anders, waar mede ik rekening moest houden. Den 16 Augustus was de Kapi tein Schoggers gesneuveld, die deze kompagnie gekommandeerd had den 17 kwam ik dien beminden chef te Anagaloeëng vervangen en bracht toen tevens de tijding van zijn overlijden mede. De geheele kompagnie was ontstemd en op wraak bedacht, zóó zelfs, dat eenige Boegineezen hunne wapens reeds namen om er maar dadelijk op uit te gaan en zij alleen tot kalmte waren te brengen door mijne belofte dat zij spoedig in de gelegenheid zouden worden gesteld om den dood van hun dapperen Kapitein te wreken. Toen ik nu den 19 voor het eerst met die Boegineezen uitrukte, had ik de handen vol om hen in den waren zin des woords in de hand te houden, en menig oog ontmoette het mijne, en onwillekeurig las ik op die woeste gezichten de vraag: „Wie zijt gij eigenlijk? Wat hebben wij aan u Die flink doorgezette aanval en het gelukken van den storm hadden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 399