393
rentie besproken, kwam dus uit, en ook wij waren van oordeel, dat
de pasar Longi niet ongedeerd op onze flank kon blijven. Dat de
pasar bezet was, en sterk bezet, bleek duidelijk uit bet hevige vuur
dat wij van die zijde kregen, en door het geschreeuw van den vijand.
De kolonnekommandant gaf mij toen bevel, eene stormkolonne te
forrneeren van de le en 2° kompagnie om den pasar te verkennen
en zoo mogelijk te nemen. Ik kreeg als oudste kapitein het kommando
over die stormkolonne en gaf het bevel van de 2e kompagnie tijde
lijk over aan den Luitenant Mollinger. De le Luitenant-adjudant
Gleenewinkel Kamperdijk vergezelde mij als fungeerend stafofficier,
terwijl mij nog 2 cavaleristen als ordonnancen werden toegevoegd.
ik bepaalde het volgende plan van aanval. Aan Schweijs, de le
kompagnie kommandeerendegaf ik bevelzich aan het hoofd te
stellen, het voetpad te volgen, dat door den gids werd aangewezen,
en recht op het doelden pasarte rukkenaan Mollinger om te
volgen en zoo dit kon door de rivier te gaan met de 2e kom
pagnie en op de sawah te komen.
De gids had mij gezegd, dat er eene kleine brug was, die naar
den pasar leidde; en deze brug zou dan Mollinger met mijne Boe-
gineezen voor het oponthoud moeten vermijden. Schweijs zond eene
kleine afdeeling op korten afstand vooruit en volgde zelf aan het
hoofd zijner kompagnie. Hij volgde het voetpad, kreeg eene over
dekte brug in het oog en hield een oogenblik halt om goed te
zien. De vijand opende een levendig vuur op ons, achter eene
rechte borstweringdie hij op den pasar had aangelegd. Lang
dralen was niet in ons belangik wenkte Scluveijs om door te mar-
cheerenen met onverstoorbare kalmtedie den ondervindingrijken
krijgsman kenmerkt, ging hij voort en vond niet meer dan ééne
plank op de brug. Toch ging hij er over, waarop ik het signaal
„stormen" voor de 2® kompagnie liet blazen die daarop mede vooruit
snelt en voor het grootste gedeelte geen gebruik maakt van de brug.
Hiermede was echter ons doel nog niet bereikt. "VYij stonden nu wel met
de twee kompagniën op den pasarmaar nog altijd onder een oorver-
doovend vuren, zoo van den vijand als van ons; want de pasar was
aan twee zijden door een dikken levenden pagar en eene kleine droge
waterleiding afgescheiden van de groote sawah.