410 worden, zal ieder ioestemmen, die weet, dat het is voorgekomen, dat de kogels op eenige passen van het wapen neervielen. Ik zag herhaalde lijk revolvers, waarhij de kogels halverwege in den loop waren blijven steken; ja, zelfs deed zich eens het bijzondere geval voor, dat alle zes kogels, waarmede het wapen geladen was, tegelijk uit den loop werden gestooten goene enkele patroon had de kracht gehad, haren kogel ver der te brengen dan hem tegen zijn voorganger te doen aansluiten. De ze zes kogels, waarvan de laatsten mot de punt in de uitholling der voorgaanden gedrongen waren, vormden een nagenoeg massieven cilin der van 1 dM. lengte. Het wapen had hierdoor hoegenaamd geene schade geleden. Als zwakke punten, de samenstelling van den revolver betreffende, wensch ik het ondervolgende aan te teekenen: I. De metaaldikte van den haan, ter plaatse van zijne verbinding met den hefboom, is veel te gering door de uitfreesing voor de hefboomscliroef. De hefboom moet de geheele kracht van de slagveer overwinnen; ik zou de schroef voor den hefboom en ook die voor den ketting vervangen willen zien door stiften. Mocht hiertegen het bezwaar worden aange voerd, dat de stiften na langdurig gebruik wat los zouden liggen en dan kunnen uitvallen, dan zou men dit kunnen voorkomen door de stift aan het uiteinde met niet meer dan twee slagen in den haan vast te schroeven en die gelijk te vijlen met de zijvlakken van den Lhaan. Het doet zich thans vrij dikwijls voor, dat een der vleugels of oogen, waartusschen de hefboom zich beweegt, afbreekt, en dan een nieuwe haan moet geplaatst worden; eene zeer belangrijke herstelling, de moei lijkste en duurste van al de op het betrekkelijk tarief voorkomende re- paratiën. Ik zag dit geval reeds bij een twaalftal revolvers. De afge sprongen stukjes metaal raken bovendien dikwijls tusschen de overige gangbare deelen, belemmeren de werking er van en leiden tot verdere beschadiging. II. Het metaal van den cilinder is mijns inziens wat zacht, blijkbaar door de gemakkelijkheid, waarmede reeds na niet al te langdurig gebruik de geleider sporen nalaat op do tanden van den paltap. Een lichte slag togen of een val van eene tafel van den cilinder veroorzaakt al zeer spoedig eene belangrijke deuk die ten gevolge heeft, dat de kamerrand naar binnen gedrongen wordt en de patroon niet meer ingebracht kan worden. Dat wel wat meer patronen mochten worden toegestaan voor de oefe ningen van dc bereden Artillerie, ben ik met J. O. Z. E. eens, maar dat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 418