424 der kanons lag onbruikbaar in de sawali, het andere kon geene po sitie vinden om te vuren. Nadat de chef der opnemingsbrigade, de le Luitenant G. B. Hooijermij had gezegd, dat Tjot Basatoei zich voorbij Lamara be vond, en ook de staf-officier, de le Luitenant-adjudant der Infanterie Jhr. J. C. Van der Wijckmij kwam vertellen, dat Tjot Basatoei het voorloopig object was, deed ik door dezen officier aan den kolonne- kommandant vragen om eene versterking van j- kompagnie. Ik zou dan de Artillerie onder bedekking van dieD troep achterlaten en trachten, met 1| kompagnie Lamara-Toenong door storm te nemen en te bezetten. Hierin stemde de kolonnekommandant toe. Ik liet de Artillerie onder bedekking van het andere peloton der 1° kom pagnie. Ik gaf order aan den len Luitenant Janitz om met zijn peloton zich op te stellen op de sawah, rechts van den weg, daar eenige salvo's te geven en op het signaal „stormen" recht op den kampong af te gaan en met breed front te trachten er binnen te dringen. Den len Luitenant Moiling er deed ik weten, dat hij, langs den weg den kampong binnendringende, in verband met Janitz moest handelen en zich in den kampong moest vastzetten. De 1° Luitenant Bakkers moest Mollinger volgen om als reserve te dienen. Op het signaal „stormen" gingen allen met geestdrift vooruit, en onder een luid hoer ah! werd de kampong Lamara-Toenong binnengedrongen en bezet. Aan het einde van den kampong gekomenkwamen wij evenwel wêer aan eene sawah; de kampong was daar niet dieper dan 150 passen en vormde een rechten hoek aan de zijde van Tjot Basatoei. (Zie schets No. 2). De hoogte, waarop Tjot Basatoei gelegen is, deed zich voor ons aldus voor: eerst eene sawah van 150 tot 300 passen breed, naar gelang van de uit- of inspringende hoeken; dan eene hoogte van 80 voet, waarop in een vierkant 4 boomen stonden, door eene borstwering verbonden; terwijl op gelijke hoogte, ongeveer 50 passen van daar, 2 a 3 groote tamarindeboomen stonden. Overigens waren de hoogte en hare hellingen van de zuid- en oostzijde begroeid met zware levende pagars; aan onzen kant was de helling niet be groeid; alleen op de hoogte zelve waren pagars.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 432