35
krachtig versterkt worden, en wel door eene batterij op de land
tong, eene bij Banjoe Njapa en eene bij den ingang der haven
op Karang Bolong. Versterking aan de landzijde zou voorloopig niet
noodig zijn; later, meende Von Gagernzou de mogelijkheid bestaan,
dat ook zoodanige versterking noodzakelijk bleek, en men behoorde
daarvoor dus al dadelijk de noodige terreinen beschikbaar te houden.
In de laatste jaren voor de komst van Von Gagern was er sprake
geweest van de vestiging eener „maritieme positie" tusschen Onrust
en Batavia. Daar deze later toch gedeeltelijk (zooals beneden zal
blijken) is gemaaktvermelden wij hier, dat Von Gagern zich sterk
tegen dit denkbeeld verzette, omdat hij zoodanige positie voor geene
goede verdediging vatbaar achtte; van groote maritieme werken bij
Batavia mocht z.i. eerst sprake zijnnadat bewezen mocht worden,
dat het vaarwater in Straat Madoera niet te behouden zou zijn.
Van de versterking der Merakbaaidie, zooals boven vermeldher
haaldelijk ter sprake was gebracht, moest volgens Von Gagern worden
afgezienomdat de vijanddie de overmacht ter zee zal hebben
deze haven gemakkelijk kan blokkeerenbovendien zou eene goede
versterking van dit punt zeer kostbaar zijn en de verdediging een te
groot garnizoen vorderen.
Eindelijk moeten wij nog vermelden, dat Von Gagernuit vrees
dat de vijand zich gemakkelijk in aanraking zou kunnen stellen met
een gedeelte der bevolking, waaronder vooral die der het minst aan
ons gezag onderworpen Vorstenlanden, ook Patjitan eenigszins tegen
een buitenlandschen vijand wenschte versterkt te hebbenen dat hij
zich in algemeenen zin vereenigde met het in uitvoering zijnde plan
voor den militairen weg op Java
(Slot volgt.)