470 en dus ook met 's lands belangen. Hiertegen wenschen wij te waarschuwen. Gelukkig heeft het rapport van onzen geachten tegenstander geone gevolgen gehad, maar toch achten wij de daarin behandelde kwestie van zoo groot belang, dat wij daartegen ons woord van protest willen doen hooren. Het is onbetwistbaar waar, dat door de Infanterie in Atjeh dikwerf voorbarig en over het algemeen slecht geschoten werd. "Wat het eerste betreft, daarvan lag de schuld aan ons, officieren. Er was dikwerf een al te ij verig streven van onzen kant omongevraagdmedewerking te willen verleenen aan het succes van den dag. Toch was die medewer king slechts schijn, en zij bestond alleen in de verbeelding, daar hare toepassing' zondigde tegen een der eerste en voornaamste regels van het vuur op groote afstanden, die eischt, dat het alleen uitgevoerd mag wor den, wanneer men duidelijk het doel onderscheidt, dat men bereiken wil, en de uitwerking in overeenstemming kan zijn met de te verbruiken munitie. Van daar dan ook, dat het vuur op groote afstanden eene oor deelkundige toepassing en strenge vuurdiscipline vereischt en onder worpen moet blijven aan sommige gevechtstoostanden. Meermalen werd op afstanden geschoten, die de kracht van het wapen te boven gingen. Wat het slecht schieten aangaat, dit getuigt tegen de geoefendheid onzer Infanterie, die wel is waar dikwerf ook geen tijd genoeg gelaten werd, zich behoorlijk voor te bereiden, daar Atjeh voortdurend nieuwe aanvulling eischte. Hoe menigmaal hebben wij niet op telegraphische aanvragen van versterking, die het leger feitelijk buiten machte was te verleenen, den oefeningstijd der rekruten met dagen zien verkorten wij zouden bijna zeggen met weken 0111 den dag vóór hun vertrek nog voor de schijf gebracht te kunnen worden, ten einde 5 patronen te verschieten en den naam van af geëxerceerd, te kunnen voeren! Wij mogen den he mel danken, dat wij het met zulke soldaten nog zóó ver gebracht hebben; maar laten wij er nu voor zorgenniet meer in zulk een toestand te geraken. Maar hoe of men nu uit deze tekortkomingen kan besluitendat een ver dragend wapen in onze handen niet pastis ons onverklaarbaar. Wij vinden dit eene zeer onjuiste gevolgtrekking. Op deze wijze voortrede- neerende, zal men ook moeten beginnen met te ijveren om bij de Artillerie het oude gladde geschut weder in te voerendaar ook dit wa pen geen weerstand heeft kunnen bieden aan de in Atjeh geheerscht hebbende groote schietmanie. Hoe dikwerf zagen wij niet uit het bivak Penajoenrj een granaat ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 478