475
1. Op 10 pas:
le- schot 1,2 links, 3,8 boven.
0,7 2,5 onder.
9.e
3" 6 2,5
4e 1,2 0,7
5e 0,4 rechts0,7 boven.
2. Op 15 pas:
6e schot 0,15 rechts, 3,8 boven.
7e 11,85 links, 1,5 onder.
8e 2,1 rechts, 0,1
9e 3 3,1 boven.
10e 1,1 links 0,3 onder.
3. Op 20 pas
lle schot 5,5 rechts, 8,8 boven.
12" - 8,5 3,3
130 15,2 2,9
14e 2,9 2,8 onder.
15e 4,8 links, 1,3 boven.
De aanteekeningen van vroegere proeven zijn tot mijn spijt zoek geraakt.
Uit de beschrijving zal, hoop ik, genoegzaam duidelijk de inrichting
en het gebruik van den schietcilinder blijken; alleen moet ik er nog' bij
vermelden, dat ik, bij het ontwerpen van den schietcilinder, er op
bedacht ben geweest om dezen voor alle bruikbare achterlaadgeweren
klein kaliber te kunnen bezigen, zoodat ieder schutter of rekruut bij de
oefening van zijn eigen geweer kan gebruik maken; eene zaak, die m. i.
veel invloed heeft op het juist schieten.
"W at de technische samenstelling van den schietcilinder betreft, zoo
zal er misschien wel wat op de eenvoudige constructie van de deelen
zijn af te dingen. Zoo zal bijv. (zie op de teekening de gestippelde lijn) de
slagpin massief en alleen voorzien kunnen zijn van eene doorloopende gleuf
tot doorlating van eene stalen pin, die het schroefje in den sluitdop vervangt.
"V erder heeft de ondervinding nnj geleerddat vooral het vooreinde van
den sluitdop de veerharding moet hebben. Bij den eersten schietcilinder,
dien ik liet vervaardigen, brak een der vleugels bij de insnijdingen (i) af.
Ik heb dat toegeschreven aan te sterke harding van den sluitdop en aan
de te groote kracht van de slagveer van het geweer.
De schietcilinder tot achterlaadgeweer klein kaliber heeft uitwendig
den vorm van eene patroon en bestaat uit drie deelen A. loopB. sluitdop
en C, slagpin.