494 - Indien de aanvoerder eener ehargeerende Cavalerie een bekwaam offi cier is, dan zal hij altijd zorgen, dat het centrum van zijn front ecne rechte lijn volgt, die het naar het punt brengt, waarop hij zijne groot ste kracht wil uitoefenen. Neemt hij zijne maatregelen niet goed. dan zal het grootste gedeelte van zijne linie eene opening vormen en geheel uit elkander gaan; kiest hij daarentegen het juiste oogenblik uit, dan zal hij den schok van liet eene front tegen het andere weten te ver- mijdon en den vijand op de zwakste punten zijner flanken te lijf komen. Bovendien zal hij dan zijne krachten zóódanig verdeelen, dat hij zijne vleugels door eene intact te houden macht kan laten eehelonnceren, die bestemd is, eenige oogenbliken later den hoofdaanval te doenmen trachte dus altijd te zorgen, dat men van de voor de charge bestemde macht dit offensief of defensief overschot kan afzonderen. Zeer zelden kan men op een effen, vlak, van alle hindernissen bevrijd terrein chargeerenmaar het oogenblik, dat men uit een tactisch oog punt een cavalerieaanval moet ondernemen, is zóó gewichtig om het niet voorbij te laten gaan, dat menjuist omdat het zich zoo zelden voor doet eene fout begaat, wanneer men er geen gebruik van maakt waaruit dus deze waarheid volgt, dat men in 't algemeen, en zonder te weifelen, beter doet, van een gunstig oogenblik om den vijand een on- herstelbarcn slag toe te brengen, gebruikte maken,- dan zich door de omstandigheden van het terrein, waarin men zich bevindt, te laten bo- lieerschen. Toch is het noodzakelijk, dat de cavalerieaanvoerder ten naasten bij weet op welk terrein hij zijn waagstuk gaat volvoeren. Wil dat daarom zeggen, dat hij tot op het gegeven oogenblik moet wachten mot het voor zijn front door eenige ruiters laten verkennen van het terrein? Yolstrckt niet. Zóó te handelen, is tijdverlies, is het gun stig oogenblik voorbij laten gaan, is het op eene onhandige wijze aan kondigen van een aanval, is het noodeloos opofferen van het loven onzer ruiters. Een cavalerieaanvoerder van den hoogsten tot den laagsten [voor den eersten zoo veel gemakkelijker, voor den laatsten zoo veel moeilijker] moet op den dag van het gevecht, zelfs vóór het begin daar van, trachten, zoo veel mogelijk kennis te verkrijgen van de gesteldheid van het terrein, waarop hij waarschijnlijk met zijne Cavalerie werkdadig zal moeten optreden. Dit beginsel is van eene algemeene toepassing. Bij de opvolging daarvan zal men vóór het oogenblik, dat men tot den aanval overgaat, kunnen weten of men al dan niet de matcrieele gevaren kan te boven komen of vermijden, onafscheidelijk verbonden aan do gedaante van hot terrein. Neemt men daarvoor zijne toevlucht tot ecne

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 502