501 lijk te voorzien is, die legers, welke, gedachtig aan hetgeen in 1870 gebeurd is, hunne troepen met weinig orde willen laten dokken door eene menigte ruiters en geisoleerde, vooruit gezonden afdeelingen Cava lerie, cene groote fout begaan. Zij zullen hunne ruiterij in weinige da gen laten oplichten en vernietigen door die van den vooruitzienden vijand, die zijne gordijnen met meer samenhang en volgens een op meer aaneengesloten massa's gebaseerd plan gevormd heeft. Alles doet zelfs verwachten, dat het denkbeeld om de beschermende Cavalerie te doen steunen door ter hoogte van de soutienlinie snel overgebrachte detache menten Infanterie, bestemd is, zijn weg te maken en in sommige geval len het uitgangspunt kan worden van eene geheel onverwachte uitkomst. Wanneer de Generaal Laliure dan ook vergelijkt, hetgeen men bij de Indische Cavalerie van zijn tijd deed, met hetgeen bij de hedendaag- sche Cavalerie aan de orde van den dag is, dan merkt hij op nieuw op, dat er in het wezen der zaak niets nieuws in de verschillende diensten van dit wapen is gekomen. De hoofdzaak is voor de ruiterij nog altijd, dat zij door traagheid niet onbruikbaar worde. De vooruitgang op krijgskundig gebied kan tijdelijk, in den een of anderen zin, meer ge wicht in de schaal leggen van sommige verrichtingen der Cavalerie; maar alles samen genomen, moet zij zich door hare oefening op de hoogte van al datgene houden, wat men van haar verwachten kan. Laat b. v. eens de Cavalerie zich in niets anders oefenen dan in hare verrichtingen bij de kondschaps- en veiligheidsdiensten men zal, wanneer de omstan digheden zich mochten voordoen, eens zien hoe hare zwakheid om op het gevechtsterrein zelf op te treden, schitterend uitkomt. Ook het om gekeerde is waar. Het was krachtens zijne ervaring, dat Laliuretoen hij in 1863 (als inspecteur der Cavalerie hij het Belgische leger?) belast werd, een aanhangsel samen te stellen op de exercitiereglementen van het wapen bij dat leger, van de hier boven aangegeven denkbeelden door drongen, daarin liet opnemen de ware grondbeginselen voor snelheid en vaardigheid, tegenwoordig zoo noodig voor de bewegingen van dit wa pen de verplichting om slechts in snelle gangen te deploieerende voorwaarden, die het welslagen eener charge verzekeren; alsmede dat gene, wat op het gevecht te voet betrekking heeft. Toen scheen het in de oogen van hen, die weinig ondervinding hadden, dat hij in menig opzicht overdreef. Ha den oorlog van 1866 scheen die overdrijving min der groot te zijn. Sedert dien van 1870 moest men wel erkennen, dat zijne denkbeelden van vroeger over de oefening, het gebruik en de han delingen der Cavalerie alleen geldig zijn, en men ze allen, zelfs krach-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 509