506
gewezen opperbevelhebber der expeditie, waarin de aangevallene zich
zóódanig heeft onderscheiden, dat hem tegen het inzicht van dien
opperbevelhebber voor zijne verdiensten, dus zijn beleidhet kom-
mandeurskruis der Militaire Willemsorde werd geschonken, Nu dat be
leid echter, vijf jaren later, zóódanig door dien opperbevelhebber wordt
gegispt, dat de Generaal Verspijck herhaaldelijk de beschuldiging van
„ondoordachte en avontuurlijke oorlogsvoering", van het ontwerpen van
plannen, die slechts tot mislukking kunnen leiden, ten deelt valt; nu
hem ook ongehoorzaamheid aan ontvangen bevelen, gebrek aan belang
stelling in het lot zijner minderen, gebrek aan volharding tegen de
onvermijdelijke vermoeienissen van den oorlog, ja zelfs gebrek aan va
derlandsliefde, wordt ten laste gelegd, en deze beschuldigingen dus niet
alleen zijne geschiktheid als aanvoerder, maar ook zijn militair karak
ter treffen, is de vraag gewettigd, wien het te wijten is, dat met eene
zóó schitterende belooning, als den Generaal Verspijck na het einde der
tweede Atjehsche expeditie ten deel viel, is gespeeld geworden en of de
staatsdienaar, die den Koning tot miskenning der loei voor die hooge
militaire orde adviseerde, alsnog niet ter verantwoording behoort te worden
geroepen voor eene daad, waardoor aan het prestige dier orde een ge
voelige knak werd toegebracht. Zoo niet, dat men den Generaal Van
Sioieten alsnog voor eene hooge militaire vierschaar late verschijnen om
hem zijn onverklaarbaar gedrag en wij noemen het andere woord
niet te doen ophelderen, hoe hij een opperofficier, dien hij zóó onge
schikt heeft durven signaleeren, als de Generaal Verspijck in zijne
„Waarheid" gesignaleerd is, zes maanden lang als tweede bevelhebber
naast zich heeft geduld en, door van die ongeschiktheid niets aan de
Regeering te rapporteeren, dus door de waarheid te verzwijgen (d. i.
haar te kort te doen) het staatsbewind in eene betreurenswaardige dwa
ling omtrent den persoon van Generaal Verspijck heeft gebracht; eene
dwaling, welke hem eer en aanzien in plaats van eene strenge beris
ping, ja om niets ergers te noemen, bezorgde.
Dit zijn de gevolgtrekkingen, waartoe het onbevooroordeelde publiek
komt, d. i. de meerderheid van dat gedeelte der Natie, dat notitie neemt
van de geschiedenis van den Atjehschen oorlog, het denkende gedeelte,
dat oordeelt en veroordeelt, en door zijne meerderheid bestemd is om,
als de hartstochten van het oogenblik bekoeld zijn, in de toekomst in
vloed uit te oefenen bij de interpretatie dier geschiedenis. 'tWas bij dat
publiek, dat Generaal Van Sudeten zijne partij trachtte te versterken;
't was dus ook bij dat publiek, dat Generaal Verspijck, voor de eer van