508 kunnen beoordeelen, meer wordt vereiseht. 't Is waar, wie over eene publieke zaak, als de Atjehsche oorlog, sprekende, niet verkeerd begre pen wil worden, zal bet standpunt aangeven, waarop bij zich gesteld beeft, de gegevens vermelden, waarvan bij zicb beeft kunnen bedienen, en daardoor den sleutel geven tot zijne beschouwingen; want bet gros der critici beeft niet de bevoegde kennisbet kan slechts oordeelen en spreken naar de mate van zijne (onvolledige) kennis, zicb steunende op slechts een gedeelte der bestaaude en soms voor bet publiek nog ver minkte gegevens. Sommigen wij zouden liever zeggen enkelen heb ben wel is waar daarvan op eene verdienstelijke en onpartijdige wijze gebruik gemaakt en zoowel den maatstaf, waarvan zij zicb bedienden, als bet standpunt, waarvan zij uitgingen, te kennen gegevenen nie mand zal zoo onverstandig willen zijn, hun oordeel als nutteloos te ver werpen of te beweren, dat er van ben niet altijd iets te leeren zoude zijnmaar dit verzwakt in geenen deele onze bewering, dat bun oordeel slechts eene betrekkelijke waarde beeft en, vooral in dit opzicht, waar bet eene zoo delicate kwestie geldt, niet anders da.n onvolledig kan zijn. Juist, omdat de geschiedenis van den Atjeluschen oorlog eene aaneen schakeling is van allerlei delicate kwestiën, kunnen wij ons de buivering van den Minister van Koloniën zeer goed voorstellen om tot openbaar making over te gaan van al die bescheiden, welke voor bet denkende gedeelte van het onpartijdig publiek een verder tasten in den blinde en bet maken van verkeerde gevolgtrekkingen onmogelijk zullen maken. Er moeten nog te veel personen en place ontzien worden. Yooral in Neder land zijn connectiën en relatiën machtige factoren, waarmede een staats dienaar altijd rekening moet houden, wil hij zijne eigene schepen niet verbranden. De invloeden van sommige achter de schermen zittende personen en eenige familiën zijn grooter dan men wellicht denkt. In dat opzicht vertoont het koningschap dezelfde verschijnselen als de republiek in den regententijdprotectionisme, favoritisme en nepotisme blijven welig tieren. Wie is de man, die ze willende ti'otseeren, niet geëindigd is, het onderspit te delven voor die gesluierde macht in onzen staat? En bovendien, zoo de bewering van sommigen waarheid mocht zijn, dat het drama van den Atjehschen oorlog een krachtig bewijs voor ons staatsverval is, waarvan de daarin opgetreden zijnde hoofdpersonen de slachtoffers zijn geweest, welk staatsman zou willen medewerken, dat verval in al zijne naaktheid voor te stellen en zoodoende ook zijne zwakheden of die zijner vrienden op de kaak te stellen? Zou dat hot cynisme niet te ver drijven mogen worden genoemd? Wij bewonderen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 516