514
en Weezen van Indische officieren langs een anderen weg niet beter
kunnen behartigd worden? Omtrent die vragen stel ik mij voor,
hieronder eenige beschouwingen te geven, niet echter zonder eerst
te hebben erkend, dat de moeite en arbeid, die Davicl zich getroost
te, ten einde zijne kameraden op de hoogte van het door hem be
handelde onderwerp te brengen, groote waardeering verdient.
Het opstel van David vangt aan met een beknopt overzicht der
geschiedenis van het fonds. Mijns inziens zou een weinig meer uit
gebreidheid hier niet hebben geschaad. Zoo zou het, als eene bij
drage ter beoordeeling van het karakter van den Maarschalk Daen-
delswellicht zijn nut gehad hebben, mede te deelen, dat deze, toen
hij den 11 Juli 1811 overging tot het oprichten van het eerste
officiers Weduwen- en Weezenfonds in Nederlandsch-Indiê.voor zich
en de zijnen afzag van de voordeelen, die het fonds zou kunnen
opleveren, maar desniettegenstaande aannam, jaarlijks 1200 rijksdaal
ders bij te dragen, onder voorwaarde, dat het besluit der oprich
ting (alleen) ten behoeve der weduwe van den gesneuvelden Kapitein
Ventrillon eene terugwerkende kracht zou hebben. Ook daar, waar
David zijn overzicht eindigt, om nog met een enkel woord te spreken
over het rentegevend maken van 's fonds kapitalen, liad meer kun
nen gezegd worden. Waarschijnlijk toch zou het belangstellenden
niet onwelkom geweest zijn, te vernemen, dat de instelling, wat
betreft het uitzetten van gelden, onderworpen is aan de voorschriften,
bij artikel 391 van het Burgerlijk Wetboek vastgesteld voor voogden,
die penningen van minderjarigen beheeren, en dit zelfs met eenige
uitbreiding, omdat het fonds bij het beleenen van panden, waarvan de
hoofdwaarde bestaat' in gebouwen, verplicht is, verzekering tegen
brandschade te vorderen. Daarbij had kunnen gevoegd worden, dat,
niettegenstaande de opheffing van andere beperkende bepalingen,
zelfs nogin de laatste jaren groote moeilijkheden bij het rentege
vend maken van kapitalen werden ondervonden, zoo zelfs, dat zich
op den 1 Januari 1876 f 480221, op den 1 Januari 1877 ƒ383096
en op den 1 Januari 187S 255020 renteloos in's lands kas bevonden
zoomede, dat bezwaren van dien aard zich niet alleen voordeden bij
het Militair Weduwen- en Weezenfonds, maar ook bij andere meer
vrijheid van beweging genietende geldinstellingen. Kog geloof ik,