541
de werking der vroegere reglementen, namelijk die van krachtwaren
vóór 1842, werd de huwelijks-contributie of de storting bij bevorde
ring van een gehuwd officier niet verhoogd wanneer de vrouw een
zeker aantal jaren jonger was dan de man.
Mededeeling van de dagteekeningeh der geboorte van de aanstaande
echtgenooten ontving het Militair Weduwen- en Weezenfonds niet. In
de eerste jaren na de invoering van het reglement van 1841 was dit
wel het geval, maar voor zoo ver betreft de huwelijken, die in Iridië
werden gesloten, werd daarmede opgehouden in 1847. In 1872 viel
de aandacht op het nut, dat uit het verzamelen van statistieke ge
gevens kon getrokken worden. Sedert dien tijd is geen huwelijk ge-
sloten, zonder dat aanteekening is gehouden van de leeftijden der
echtgenooten, terwijl men zich tevens beijverde, ook de leeftijden dei-
overledene deelgenootenen hunne weduwen op te sporen. David weet
dit. De registers, op een en ander betrekking hebbende, zijn in zijne
handen geweest, en zijne beschuldiging, dat bij het fonds geene cijfers
aanwezig zijn, en men niet weet, hoe de vermeerdering en vermin
dering der weduwen en kinderen plaats vindt, is dus ongegrond.
Tabellen, ten gebruike bij een fonds, zoo als David wenscht daar te
stellen, worden echter niet aangehouden. Daarin heeft hij volkomen
gelijk. Yoor een onvermoeid navorsclier, zoo als hij, zou het echter
niet moeilijk zijn geweest, ze samen te stellen. Daartoe kreeg hij vrij
voldoende gegevens, en wat nog ontbrak, had juist hij kunnen aanvullen.
De aard zijner betrekking gaf hem daartoe gelegenheid. Reeds in
1872 had eene taxatie der op het fonds rustende lasten plaats. Deze
was gebaseerd op den ouderdom der weduwen en kinderen. De hulp
bronnen, die voor hem te kort schoten, waren derhalve toen aanwe
zig, terwijl het resultaat was, dat, gerekend tegen een rentestandaard
van 5,4 °/0, op ultimo December 1870, om aan alle verplichtingen
van het fonds te voldoen, voor de toen in betaling zijnde 399 we
duwen, zoomede voor de toen aanwezige kinderen zouden zijn noodig
geweest f 3.974.899. Dit bedrag tot maatstaf nemende, zou 's fonds
0
„Juist het laatste meen ik echter te mogen betwijfelen, en wel op grond van een
dien aangaande ingesteld onderzoek."
Zoo schreef ik almede in 1872, en het later ter mijner kennis gekomene heeft mij
niet teruggebracht van mijne toenmalige meening.