546 -
gens de voorschriften, daarvoor na de Balische expeditiën door den
Majoor der Artillerie Feuilleteau de Bruijn opgemaakt.
De vaartuigen (laadsckouwen) welke als dragers van het vlot zijn
gebezigd, zijn twee in getal. Elke laadschouw is, wanneer zij voor
dit doel werd aangemaakt (bij inkoop moet men zich regelen naaf
hetgeen voorhanden is) 10 Meter lang en heeft eene breedte van 2.50
Meter, aan de uiteinden tot 2 Meter versmallende. De bodem is 8 Me
ter lang en 1.70 Meter breed; de diepte der laadschouw is (binnen
werks gemeten) 1 Meter.
Zij worden op 1 Meter afstand van boord tot boord van elkander
gelegd en" daarna gekoppeld door twee balkeu, zwaar 15 op 25 cM.
en 7.30 Meter lang.
Deze balken wordeneen aan den voor- en een aan den achterste
ven der laadschouwenmet twee schroefbouten aan het boord van
elke schouw bevestigd.
Aan eiken balk bevindt zichin het middeneen beugel met ring
voor den sleeptros
op een afstand-van 0.90 Meter aan weerskanten van het midden,
twee beugels met oog ter bevestiging van den debarkementsklep
op 0.50 Meter van liet uiteinde, aan beide zijden een korvjjlnagel
voor den ankerketting.
Op onderlinge afstanden van 1 Meter midden op middenjuist bo
ven de inhouten der schouwen worden verder de onderleggers van
het dek aangebracht. Deze zijn 12 op 15 cM. zwaar en 8 Meter
langzij worden aan de buitenzijde der gekoppelde schouwen vastgesjord
aan de ringen, welke met oogbouten op de inhouten zijn bevestigd.
Het dekover deze onderleggers aan te brengenbestaat uit bam-
boe-tali, aan de leggers vastgesjord. Deze bamboe behoeft niet aan
eensluitend gelegd te worden; dc bamboezen kunnen 10 a 20 cM.
tusschenruimte hebben.
De bamboezen zijn 8.10 Meter lang, behalve voor het middelste,
2 Meter breede gedeelte, alwaar zijvoor de aansluiting asm den de
barkementskleptot op de koppelballcen doorloopen en dus 10 Meter
lengte hebben. Bij gemis aan voldoend lange bamboezen, worden er
twee gebezigdwelke dan beiden op een zelfden onderlegger worden
vastgesjord.