612 Luitenant X, hierdoor in zijne eer gekrenkt, wenschte zich van dezert blaam te zuiveren, en, meenende in het recht van purge daartoe het middel te hebben gevonden, wendde hij zich tot het Hoog Militair Gerechtshof, met verzoek om appointement van purge. Het Hof wees echter zijn verzoek af bij de volgende beschikking Gelezen het bovenstaande verzoekschrift, strekkende tot het bekomen van appointement van purge Overwegende, dat volgens het oud-Ilollandsch recht purge is een rechtsmiddel, waardoor een onschuldig van zeker delict verdacht persoon een iegelijk, die mocht meenen te dier zake eene strafactie tegen hem te kunnen instellen, voor den hoogsten rechter daagde ten einde.óf hunne vermeende actie tegen hem te doen gelden, óf zich een eenig stilzwijgen te hooren opleggen; Overwegende, dat dienovereenkomstig bij art. 47 van 'sHofs provisio- neele instructie (Staatsblad 1819, Ho 21) is bepaald, dat alle militairen, die zich ter purge stellenter eerster instantie voor dit Hof terechtstaan; Overwegende, dat suppliant nu blijkens den zakelijken inhoud van zijn request zich bezwaard gevoelt, dat hem, bij gelegenheid van de opleg ging eener disciplinaire straf, door den militairen commandant in tegen woordigheid van zijn compagniescommandant is toegevoegd: „U bezit op het oogenblik niet meer van mijnoch van uw Kapiteinhet vertrouwen, dat ieder officier het recht heeft te vorderen, en zult U dat vertrouwen moeten trachten te herwinnen. Ik en uw Kapitein hebben de overtuiging, dat de zaak zich anders heeft toegedragenals U heeft verklaard Overwegende, dat vermits ter zake van dat feit met geene mogelijkheid eene strafactie tegen suppliant kan worden ingesteld of hij te dier zake voor den strafrechter zou kunnen terechtstaan, suppliant ook niet te dier zake ter purge kan worden ontvangen Beschikkende "Weigert het verzochte appointement van purge. In 5, hoofdstuk II van het bekende dictaat van Prof. Dr. A. A. Van Heusden lezen wij „Oordeelt de auditeur het berekenbaar mogelijk, dat er nog te eeniger tijd nadere bewijzen voor de thans nog niet voldoende bewezen schuld van den beklaagde zouden kunnen worden ingewonnen dan verzoekt liij absolutie van de instantied. i. het staken der vervolging en het in vrijheid stellen van den beklaagde, tot dat die nadere bewijzen zijn ingekomen (R. L. art. 177)." Door de absolutie van de instantie wordt de beklaagde niet volledig maar slechts voorwaardelijk vrijgesproken; hij kan, zoodra de verwachte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 620