616
er in Atjeh ook -van geschutvuur misbruik is gemaakt, ga ik met stil
zwijgen voorbij. Ik houd daarvan den Overste Romswinckel, evenmin
als 67, verdacht. Dat zou te bespottelijk zijn, om er één oogenblik bij
stil te staan. Maar ik wil wel zeggendat ik liever tevelde trektegen
over onzen lnlandschen vijand, met een bataljon Infanterie, dat tot op
zes honderd pas van een goed vuurwapenals ons geweer is, heeft leeren
gebruik makenmet de mogelijkheid van controle hij het werkdadig vuur
dan met een bataljon, dat niet goed schieten kan, zoo als onze meeste
bataljons, maar bewapend is met een. geweer, dat tot op 1800 M. draagt,
omdat dit misschien in Duits clüand [wat echter niet het geval is] ook zoo
zoude zijn.
Dat aanhoudend slaan op Duitsche voorbeeldendus Duitsche toestan
den, is niet altijd practisch; want onze (Indische) toestanden kunnen
niet altijd daarmede vergeleken worden. Ik hoop, dat 67 met mij en
vele infanteristen weet, hoe hot wezen moestmaar ook hoe het is in
ons wapen; en al zijn wij, infanterieofficieren in Indië, nog zoo doorkneed
in alles wat strekken kan om van ons uitstekend geweer de meest mo
gelijke uitwerking te verkrijgen, de geweerdragenden, de schutters zei
ven, laten ons bij al die schoone beschouwingen in den steek. Men raad
plege slechts de schietstaten der verschillende infanteriecorpsen, en men
zal moeten erkennen, dat er slecht geschoten wordt. Daarvoor zoeke men
geene zondebokken als de Atjehsche oorloghet niet bestaan van eene
Normaal-schietschool of schietcilinders en Flobert-patronen. Dat zijn slechts
bij-oorzaken van het slechte schieten, dat voornamelijk geweten moet
worden aan:
1. het veelvuldig misbruik maken van sterken drank;
2. het aanhoudend verwisselen van het geweer, bij overgang naar een
ander corps
3. het niet geregeld bijwonen van de schietoefeningen ten gevolge van
drukke wachtdiensten, ziekte, straffen, enz., waardoor het toegestane aan
tal van 180 patronen per jaar zelden of nooit wordt verschoten;
1. de onverschilligheid van het grootste aantal schutters in het al of
niet overgaan in eene hoogere klasse, veroorzaakt in de allereerste
plaats door het afmattende van het schijfschieten in een Indisch klimaat,
omdat de meeste oefeningen veel te lang duren, door het te geringe
aantal schietbanen en den korten afstand, waarop deze vaak van elkander
gelegen zijn, zoodat allen, officieren en manschappen, naar huis verlangen
en aan het schieten niet de noodige zorg kan worden besteeden in de
tweede plaats door de minder goede voorwaarden van overgang.