618 lietdoor den Heer Dr. Th. C. L. Wijnmalen in te leiden, onderwerp werd behandeld: -„Is Grondwetsherziening noodig ook met het oog op de samenstelling en aanvulling van ons koloniaal leger." De Heer Wijnmalen is een onzer kundige landgenootenaan wien het Ned.-Indisch lezend mannenpubliek veel verplicht is. Dat publiek isbij eene door hem behandelde kwestieer nu eenmaal aan gewend geraakt dat hij de zaak door en door bestudeert. Wie b. v. in het bezit is van zijne verhandeling van 1875 over deportatie en strafkoloniën, zal mij dit moeten toestemmen. Ditmaal werd ik echter in mijne verwachtingen teleurgesteld. Niet alleen toch scheen de spreker geene studie te hebben gemaakt van de litteratuur over het door hem behandelde onderwerp scheen hij ook verder geene juiste opvatting te hebben van sommige zeer eigenaardige militaire definitiëndie nu eenmaaleven als alle andere definitiën van vakmannen, geene andere beteekenis kunnen krijgen, zonder onduidelijkheid of begripsverwarring te veroorzaken [wat verstaat de spre ker b. v. onder eene voortdurende formatie van het Indische leger?] maar kwam hij eindelijkmeenende op de door hem gestelde vraag of grond wetsherziening ook voor de samenstelling en aanvulling van het Indische leger noodig is, ja te kunnen antwoorden, tot de vreemde conclusie om de militie naar de koloniën te zenden! Dat zijne redevoering niet veel debat uitloktewas te voorzien. De practische mannen van het Indisch genootschap wistendat het een onvruchtbaar debat zoude zijn en waren zoo beleefd, er weinig op te zeggen. Voor de behandeling van kwestiën als deze is het volstrekt niet noodig, dat men militair gevormd zij. Een staatsman weet er, gewoonlijk, meer van dan vele militairen; maar icie het onderwerp ook behandelt, moet aan den eisch voldoendat hij het meester is. Grondwetsherziening Stieltjes heeft het kort en bondig aangetoond is niet noodig voor het verkrijgen van een goed en strijdvaardig leger. Grondwetsherziening, ook in dit tijdschrift is het gezegd, is allerminst noodig voor eene goede samenstelling van het Indische leger, noch voor eene behoorlijke aanwe zigheid daarin van Nederlandsche elementen. En wie zou, om tot het laatste te geraken, zijne toevlucht willen nemen tot het zenden der militie naar de tropische gewesten! Welk staatsman zou zoo naief zijndit aan de Volksvertegenwoordiging voor te stellen? Altijd zoekt men, schijnt het, de moeilijkste oplossing van dit vraagstuk, maar maakt het daardoor onoplosbaar. Ons slecht leger moet niet aan de Grondwetmaar aan de wijze van uitvoering der Grondwet geweten wordenaan de slechte samenwerking der ministeriën van landsverdediging,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 626