623
alteram partem waren begiftigd geworden, in tegenstelling van de vrien
den van den Gouverneur-Generaal Loudon, die op inquisitoriale wijze
in al de handelingen dier'leiders schuld wilden vinden. Ook de enquête
keurde de Generaal Van Swieten toen af. En wie hem eens mededeelde,
dat zeker lid van de bewuste commissie zich zoude hebben uitgelaten'
dat wanneer men hom, desnoods geblinddoekt, tijdens de eerste expeditie
aan AtjeWs wal bij Marak-sa hadde gebracht, hij den kraton wel zoude
hebben gevonden, dien antwoordde de Generaal waardig, dat de vele moei
lijkheden, door de tweede expeditie ondervonden, eene verontschuldiging
waren voor veel wat bij de eerste anders had kunnen gebeuren. Vreemd
is het daarom, dat de Generaal Van Swieten zich in zijn „Waar
heid omtrent onze vestiging in Atjeh" niet uitsluitend bepaald heeft tot
de verdediging van zijn beleid, maar daarbij, partij kiezende voor den
Heer Loudon, tevens is overgegaan tot den aanval op het beleid van
anderen, dat tot het zijne in geenerlei verband stond, en, zoodoende, zijne
tegenstanders, o. i. noodeloos, vermeerderde. Jammer vooral, als men
weet, dat men hier met twee mannen te doen heeft, die elkander ruim
30 jaren onafgebroken een goed hart toedroegen en elkanders hoeda-
nighoden respecteerden.
De hier aangekondigde brochure behandelt eenige punten, die betrek-
uiig hebben op het politiek gedeelte der eerste Atjehsche expeditie,
aarover door den Generaal Van Swieten aangevallen, verdedigde zich
de Heer Nieuwenhuyzen, zonder van officieele stukken gebruik te ma-
kan, hetgeen hem, weten wij, herhaaldelijk, en van het standpunt van
den Minister van Koloniën te wettigen, geweigerd is. Anderen mochten
dit straffeloos doen en gaven daardoor aan hunne argumenten meer ca-
•ehet. Van twee zijden is gezegd - Indische Gids en Militaire Spectator -
dat die verdediging niet afdoende is. Wij oordeelen nog niet, maar la
ten dit aan de toekomst over; alleen dit: de middelen van aanval, die de
eer Loudon verschafte, staan niet gelijk met de middelen van verdedi
ging, waarover de Heer Nieuwenhuyzen mocht en kon beschikken.
In uitweidingen over deze brochure, welker aankondiging wij op ons
genomen hebben, en die reeds een jaar geleden verscheen, terwijl de
uitgever, die niet meer tot de levenden behoort, daarop ook in dit tijd
schrift gerekend had, wenschen wij derhalve niet te treden. Zullen
wij den Heer Nieuioenhuyzen aanvallen? Doe het, schreef ons de redac-
eur van dit tijdschrift, indien uw gevoel van billijkheid en rechtvaar
digheid U daartoe noopt; dit tijdschrift staat, ook in de Atjehsche kwes-
T°0r alle °Plmën °Pen; doch zoo er van eene verdediging sprake is