326
Daar hot Indisch Militair Tijdschrift eene der wetenschappelijke in
stellingen is, waarmede hot Instituut in betrekking staat, vordert de cour
toisie, dat de redactie van het tijdschrift telkens van de bijdragen notitie
neemt. Ook zoo als in dit geval wanneer de inhoud niet veel oplevert
wat uit een zuiver militair oogpunt van belang kan worden geacht. Naar
den titel te oordeelen, zouden de bijdragen alleen opstellen mogen bevatten,
over taal-, land- en volkenkunde handelende. De inhoud der bijdragen,
ook van ouderen datum, laat ons evenwel hot tegendeel zien. Ook voor
aanverwante vakken wordt, gelukkig, plaats geruimd. Zoo als geschiedenis
van Nederlandsch-Indië. Ook voor Indische krijgsgeschiedenis. We be
doelen natuurlijk dat gedeelte onzer krijgsgeschiedenis, waarvan de beschrij-
ving geheel critisch en onpartijdig geschiedt door personen, die de par
tijschappen en hartstochten niet gekend hebben, welke den tijdgenoot
beroeren. En wanneer die beschrijving altijd zoo degelijk kon geschie
den als de Heer P. A. Tiele zijn opstel: „De Europeërs in den Ma-
leischen archipel" heeft geschreven, (zie deel III, 1° stuk) en daarbij
pieces justificatives werden gevoegd als de ijverige en kundige geschied-,
vorscher, de oud-Majoor der Mariniers P. A. Lewpetelkens weet te vin
den getuige zijne talrijke opstellen in den „Nederlandschen Spectator"
en elders, en ook nu weder in het 2e stuk, deel III, der Bijdragen„Over
name van Tornate van de Engelschen in 1803" en „Het eiland Soemba
in 1759" dan zou daarmede aan het Indische leger eene groote dienst
worden bewezen. Er zijn bronnen genoeg, zoo wel in als huiten de gou-
vernements-archievenindien men maar, behalve over de noodige kennis
natuurlijk, over veel geduld kan beschikken. De middelen om de noodi
ge bronnenkennis te verkrijgen, zijn tegenwoordig veel ruimer. Men denke
slechts aan het repertorium van Hooijkaas Du Rieu. Dan rest nog
de kennis der namen van familiën, welke in het bezit der mémoires zijn
van mannen, die een werkdadig aandeel in de geschiedenis van hun tijd
hebben gehad. Die kennis is vooral noodig, wanneer men kan nagaan,
dat de gegevens, in de gouvornements-archieven berustende en over die
geschiedenis handelende, onvolledig of door een slordig beheer gedeeltelijk
Bijdragen tot de taal-, land- en volken
kunde van Nederlandscli-Indië, uitgegeven
door het Koninklijk Instituut voor de taal-,
land- en volkenkunde van Nederlandsch-In-
dië. Vierde volgreeks. Derde deel. le
en 2e stuk. 's Gravenhage, Martinus Nij-
hoff. 1879.