95 - iets belangrijks heeft plaats gehad, hetgeen niet tot de dienst van het corps behoort, de plaatselijke commandant (art. 13) de straf kan en moet bepalen. Yan het maken van eenig onderscheid in corpsen is in laatst genoemd artikel geene sprakeevenmin van het doen van voordrachten tot degradatie door den plaatselijken commandant, indien de delinquent een gegradueerde is van eonige dienst of een ander wapen dan de In fanterie. Waarom heerscht tegenwoordig bij het Legerbestuur in dat opzicht eene andere opvatting Een onderofficier der Artillerie wordt gearresteerd omdat hij met een anderen onderofficier gevochten en dezen verwond heeft. Hot ter zake gehouden onderzoek,wijst uit, dat de verwonding zóó gering is, dat het delict door den plaatselijken commandant en niet door een krijgsraad moet worden afgedaan. Het strafregister van eerstbedoelden onderofficier is zóó ongunstig, dat hij gedegradeerd moet worden. Wie anders dan de plaatselijke commandant moet die straf toepassen, waartoe hij immers op grond van vorengenoemd artikel 13 geheel bevoegd is? Sommige chefs van wapens en diensten zijn van meening, dat een plaatselijke commandant geen hunner gegradueerden mag straffen met degradatie en gronden die meening op het bepaalde bij artikel 39 van het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande. Die meening is echter onzes inziens eene dwaling, omdat artikel 39, bovenbedoeld, geheel en al betrekking heeft op vergrijpen tegen de corps- dienst, hetgeen duidelijk blijkt uit de artikelen 36, 39, 40, 41, 42, 47 en 48 van dat reglement, waarin steeds gesproken wordt van den comman deerenden officier van het corps en de compagniescommandanten en nim merzoo als in artikel 13 van de Rechtspleging bij de landmacht van den commandeerenden officier van het garnizoen. Wil men nog duidelijker bewijs? Wanneer volgens artikel 39 van het Reglement van krijgstucht niemand anders dan de corpscommandant met degradatie mag straffen, dan mag een plaatselijke commandant ook niet de straf van cachot, provoost, politiekamer en arrest opleggenwant volgens de arti kelen 36 en 40 van dat reglement mogen geene straffen worden opge legd dan door den compagniescommandant, terwijl dit voor de straffen van provoost en cachot alleen mogelijk is na bekomen autorisatie van den corpscommandant. Sommige chefs van wapens en diensten zijn van oordeel, dat hot niet aangaat om is onze meening de juiste zoodoende afhankelijk te zijn van een plaatselijken commandant, d. i. eene autoriteit, buiten hun wa pen of hunne dienst staande, die het recht zoude hebben, op iemand

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 104