■Van dat wapen of die dienst al dan niet de straf' van degradatie toe te passen. Die bewering zoude zeer juist zijn, indien or alleen van corps zaken sprake was; doch niet zij, maar hunne minderen, zijn altijd van den commandoerenden officier van het garnizoen afhankelijk, wanneer deze autoriteit, volgens het meergenoemde artikel 13, de straf welke ook moet bepalen. Die chefs zijn daardoor niet afhankelijk geworden van den plaatselijken commandant, maar zij zijn altijd afhankelijk voor de bepaling van die straf van het gedrag hunner ondergeschikten of deze strafbare feiten plegen binnen het eorpskwartier, binnen de bureau-uren of wel daarbuiten. Maar gesteld eens, dat onze meening onjuist is, dan vragen wij waar om heeft dan een commandeerende officier van een infanteriecorps in deze niet dezelfde rechten als die chefs van andere wapens en diensten, wanneer zij als corpscommandant optreden. Waarom wordt daarin on derscheid gemaakt? Waarom wordt zoodoende den commandeerenden officier van een infanteriecorps mindere rechten dan aan zijne gelijken bij andere wapens en diensten toegekend? Niemand zal toch er aan kun nen twijfelen, dat er van gelijke rechten, gelijke bevoegdheid, sprake moet zijn Toch is dit ten aanzien van het degradocren feitelijk het geval niet. Thans mag de commandeerende officier van hot garnizoen een. gegradu eerde der infanteriecorpsen degradeeren, maar van een ander wapen of eene dienst nooit. Ligt hierin niet veel onbillijks Maar, wat meer is, is het niet in strijd met de wet? Een van beiden is mogelijk: of do plaatselijke commandant mag degradeeren, of hij mag het niet. Mag hij degradeerenen wie twijfelt aan die bevoegdheid? dan vragen wij, welke autoriteit artikel 13 der Rechtspleging bij de landmacht zoodanig geïnterpreteerd heeft, dat die bevoegdheid beperkt wordt tot het wapen der Infanterie. Wij willen thans niet in beschouwingen treden over de beantwoording der vraag wie het recht heeft, eenig artikel van het Militair Wetboek te interpreteeren. Het is ons doel slechts, discussie uit te lokken over eene o. i. niet onbelangrijke kwestiewaaromtrent tegenwoordig van lioo- ger hand eene meoning heerscht, die, naar onze opvatting, in strijd is met de bedoeling van den wetgever.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 105