dusverre niets tot stand gekomen van het wetsontwerp tot oprich
ting eener Indische brigade, dat met groote meerderheid van stem
men in Mei 1873 door de beide Kamers der Staten-Generaal werd
aangenomen en sedert zeven jaren op de begrooting van Neder-
landsch-Indië gebracht werd. Welke gewichtige redenen kunnen zoo
vele Ministers, die achtereenvolgend de wet onuitgevoerd lieten, be
wogen hebben om zoo tegen den bijna algemeenen wensch in der
Yolksvertegenwoordiging te handelen?
Wij zullen trachten, het antwoord op die vragen te geven en
tevens beproeven, de eenmaal aangevangen en nog niet geheel ge
staakte beweging ten gunste van het Indische leger of, wat hetzelfde
is, ten gunste van Indië en dus ook van hst vaderland, in eene
andere, onzes inziens de goede, richting te leiden. Onze denkbeel
den over het onderwerp worden neergelegd in de navolgende twee
stellingen, die daarna afzonderlijk toegelicht zullen worden.
1° De versterking van het Nederlandsch-lndisclie leger door
middel van eene zoogenaamde Indische brigade moet schipbreuk lijden
door de weinige rekening, die gehouden is
a. met de drijfveeren der personen, die dienst willen nemen voor
Indië-, en
b. met het klimaat, de leefwijze en de toestanden in Indië.
2° De versterking van het Nederlandsch-Inclische leger door Ne-
derlandsche vrijwilligers is geene kwestie van geestdrift onder de
lagere standen in Nederland, maar eene kwestie van socialen aard;
daarom behoort de wijze van aanwerving voor het Nederlandsch-
lndisclie leger gelijken tred te houden, met den geest des tijds.
Alsdan zal blijken, dat eene reserve in Nederland kan ontbeerd
worden voor oorlogen tegeneen Inlandschen vijand in den Indischen
archipel.
Om de eerste stelling te bewijzen, zal van het betoog van Kapitein
Borelvoorkomende in zijn „open brief" aan Monitor en in zijne
redevoering, uitgesproken in de vergadering der „Yereeniging tot
beoefening van de krijgswetenschap" op 5 Februari 1879 (IY°
verslag 18781879) gebruikgemaakt worden. Over overdaad van
bronnen zal derhalve door den lezer wel niet geklaagd worden.
Kapitein B. wil dan een corps oprichten, bestaande uit vrijwilligers,