146
's vijands flank komt. Hierbij is dus eene grootere frontlengte noodig
dan die des vijandsdaar anders op den eenen vleugel verloren wordt
wat op den anderen wordt gewonnen. Men heeft dus liet voordeel
dat de tegenpartij aan deze overvleugeling geen front kan bieden,
zonder door de in front aanvallende linie in de flank genomen te
worden. Daarentegen hebben de overvleugelende afdeelingen cjeene
ruimte voor den aanloop; zij kunnen derhalve niet door den schok,
maar alleen door het gebruik der wapenen medewerkendus in geen
geval den hoofdaanval doen. De directe aanval op de flank biedt nog
meer kansen aan voor een gunstigen uitslag. De sterkteverhouding doet
hierbij weinig af. Het front van eene kleine afdeeling is altijd sterker
dan de flank van eene groote afdeeling. Een zoodanige aanval kan dus
door de kleinste afdeeling worden ondernomen, wanneer slechts de schok
zoo snel en verrassend volgt, dat aan de tegenpartij geen tijd gelaten
wordt om front te bieden of zich aan den stoot te onttrekken. Is
de verrassing niet mogelijk, dan moet men trachten, door goed ma
noeuvreeren de flank des vijands te winnendit vereischt eene groote
geoefendheid, omdat men hierbij zelf de flank aanbiedt; dit gaat dus
niet zoo gemakkelijk, als de schrijver wel aangeeft.
Daar nu de flanken ecner cavalerielinie bijzonder zwak zijn,
heeft men gezocht naar eene gevechtsformatie, die zoowel kan dienen
om de eigen flanken te beveiligen, als om die der tegenpartij aan
te vallen. Deze formatie, flankdekking of ook, naar aanleiding vau
haar tweeledig doel, offensief- en defensief flank genoemd, bestaat
uit het plaatsen van afzonderlijk zelfstandig optredende afdeelingen
achter de vleugelszij worden daar in colonne opgesteld en zijn aan
het oog des vijands onttrokken. Bij offensief gebruik worden zij
bij den aanval, in versnelden gang zijwaarts tot voorbij de eigen en
zoo mogelijk ook voorbij de vijandelijke linie gebracht, zwenken in
en vallen dan den vijand in flank en rug. Bij defensief gebruik ko
men zij eveneens zijwaarts uit, maar blijven dan achter de aanval
lende linie en kunnen daar (naarmate zij een vijandelijken aanval
moeten afweren of na eene mislukte charge deu vijand in de flank
moeten aanvallen) in linie opmarcheeren of inzwenken. Deze flank
dekkingen zijn reeds in 1742 door Frederik den Groote toegepast.
Als van zelf komt men nu tot de opstelling van eene grootere