169 "VVat de 2° luitenants betreft, deze kunnen worden zamengesteld uit eenigendie dezen graad reeds bekleedenen nog geene aanspraak op bevordering kunnen maken, terwijl het grootste gedeelte zoude te vinden zijn onder de actuele dienstdoende cadets, (6) die de vereischte jaren hebbenen door de dienstdie ze reeds hebben gepresteerdaangetoond hebben, te beloven waardige officieren te worden, en eindelijk uit jonge, geschikteongehuwde en belovende onderofficieren. 3° Of de koloniale corpsen uitsluitendf.r wijze zullen behooren ONDER HET DF.PARTEJIENT VAN KOOPHANDEL EN KOLONIËN, DAN WEL IN EENIGE BETREKINGEN STAAN TOT DAT VAN OORLOG, EN ZOO JA, IN WELKE? Wij gelooven, dat het Gouvernement in Indië in alle deszelfs verschil lende betrekkingen, onmiddelijk moet ondergeschikt zijn aan den secretaris (7) van staat voor het departement van koophandel en koloniën, en met hoogstdenzelven uitsluitend corresponderenmaar de troepen, die naar de koloniën zullen worden gezonden, moeten altoos geconsidereerd worden, als tot de staande armee te behooren, en geleend te zijn aan het depar tement van koophandel en koloniën. Het departement van oorlog behoudt over dezelve een uitgestrekten invloed, doch oefent dien uit door inter mediair van den secretaris van staat voor de koloniën, door wien dezelve ook verkrijgen de nieuwe reglementen en instructiën, welke voor de troe pen in het moederland worden daargesteld, dan ook al -zijn dezelve da delijk van geene applicatie voor de koloniën. Met een woord: wij geloo ven, dat het corps d'armée in Indië inderdaad is en moet zijn een we zenlijk gedeelte van de landmagt, en de corpsen, ieder in zijn wapen, het nummer naar de oprigting noemen moeten, en dezelve susceptibel zijn, van door aflossing naar Europa terug te komen, zonder dat zij het regt hebben, den tijd te bepalen, wanneer zulks moet geschieden, met dat voordeel, dat dengene, die in Indië wenscht te dienen, zulks alsdan zal worden toegestaan. (8) Wordt vervolgd). AANTEEKENnïGEN. (1) Wat heeft men onder de, zoo als de Commissie zegt, „tlians existerende 'wet ten" te verstaan? Het rapport der Commissie is van 11 Augustus 1814. De eerste Grondwet na 1813 dagteekent van 30 Maart 1814. Wij hebben hier, waarvan wetten gesproken wordt, de bepalingen te beoordeelen, die de samenstelling van het Indische leger en zijne staatsrechtelijke verhouding tot het leger in Nederland beheersehen, en slechts na te gaan op welke basis de Commissie haar advies gaf. En die basis is de Grondwet. Artikel 122 der toenmalige Grondwet luidde aldus: „Diensvolgens is het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 178