ISO er in te loopen, maar ze op zijde "werpt. Men zou randjoe's enkel kun nen gebruiken, als men ze zeer klein maakt en in dicht gras plaatst. Yerkakkingen zijn beter, maar vorderen veel tijd. IJzerdraad is goed tegen eene geregelde cavalerie- of infanterieattaque, maar niet tegen een klein getal sluipende Inlandersdie met een kattengeduld voet voor voet vooruitgaan. Blijft dus nog over de bamboedoerien wanneer deze goed aan gebracht is, maakt men eene bekruiping zoo moeilijk, dat zij bijna tot de onmogelijkheden behoort. Men moet de doeri evenwel niet te com pact plaatsen en niet neerwerpen, maar ze stokje voor stokje, redelijk ver uit elkander, in eene ijzerdraadversperring of tusschen randjoe's zetten. Dit gedaan zijnde, zullen in korten tijd slingerplanten van allerlei aard (voornamelijk labpe) opschieten en eene ondoordringbare rimboe vormen. Toen de benting Temoelit in Samalangan genomen werd, sprongen twee Atjeliers over de borstweringten einde te ontvluchten. Zij geraakten evenwel zoodanig in hunne eigen bamboedoeri verwarddat zij er met geene mogelijkheid uit konden komen. De Atjeliers maken bovendien zoo een ruim gebruik van bamboedoeri, en wij hebben zulk een last gehad om, zelfs met onze goede Artillerie en Mineurs, ze op te ruimen, dat deze versperring zich zelve reeds aanbeveelt. De overige der opgenoemde chicanes zullen dus slechts met vrucht kunnen aangewend worden in de onmiddelijke nabijheid der palissadeering, terwijl de buitenste rand der hindernis steeds bamboedoeri zal moeten zijn. Wel kan nu de vijand ge makkelijker gedekt naderen, maar dit nadeel weegt niet op tegen de opgenoemde voordeelen. Tot slot nu nog eene opmerking, die zeker reeds door verscheidene officieren zal gemaakt zijn. Het is namelijk vreemd, dat men bij elke benting steeds ziet corveeën, zoowel aan de gebouwen als aan de chicanes. Dit is zoowel nadeelig voor de hygiëne als voor de discipline van den troep. Wat het eerste betreft, dit zal voor iedereen duidelijk zijn, die weet hoe nadeelig grondverzet voor de gezondheid van den troep is; het tweede behoeft in het geheel geen betoog, als men slechts eenmaal inde gelegenheid is geweest, zulk eeue meestal zeer ordelooze bende, naar en van de corvee te zien gaan. Het is daarenboven duidelijk, dat eene versterking, die soms eenige jaren bestaat, eindelijk toch wel eens in orde moet zijn, en het corveeën zich dus tot de noodzakelijkste herstellingen aan localen, wegen, enz. zou moeten bepalen. Waaraan is deze corveeën- Van een flinken bamboedoeri-stoel heeft men op deze manier ongeveer 200 M* versperring.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 189