181
woede toe te schrijven? Mijns inziens daaraan, dat aan de postcomman-
danten te veel vrijheid in de bovengenoemde werkzaamheden wordt gelaten.
Zoo het al in gewone omstandigheden goed is, den commandant, die
verantwoordelijk voor de weerbaarheid van zijne post isvolkomen vrijheid
te laten in het nemen van maatregelen tot het verkrijgen dier weêrbaar-
heidzoo was de toestand in Atjeli van dien aard dat daarvan afgeweken
had moeten worden, aangezien de postcommandanten daar, gewoonlijk na
eenige maanden, ja soms na weinige weken, afgelost werden. Wat ge
beurde er nu? Kapitein A. had de post volgens zijne opvatting uitstekend
van chicanes omringd door het plaatsen van bamboedoerie; zijne gebouwen
waren uitmuntend in orde, en juist wilde hij uitscheiden met corveeën,
toen hij werd afgelost door Luitenant B. Deze overziet de werken van
zijn voorganger met een critisch oogen daar hij eene voorliefde voor
de ijzerdraadversperring heeft, laat hij de doeri uitrukken en begint de
post, op zijne manier, te versterken. Deze methode vindt evenwel weer
geene genade in de oogen van zijn opvolger, en het corveeën begint op
nieuw. Zoo gaat men voort en blijft steeds corveeën, altijd door corveeën,
in plaats van den troep met flinke exercitiën en schijfschieten bezig te
houden; twee zaken, die voor den soldaat, die eenige jaren het eentonige
postenleven gesmaakt heeft, zoo noodig zijn, zoowel met het oog op zijne
oefening als met dat op de discipline. Bovendien wordt de landstreek
door al dat werken geplunderd. Op de meeste posten kon men een half
uur in den omtrek geen pinangboom of bamboestoel meer vinden, niet
tegenstaande er wekelijks materialen van Kotta- Radja aangevoerd werden.
Klapperboomen werden somtijds baldadig omgekapt, ten einde de palmiet
of de vruchten er van meester te worden, en geheele stukken bosch soms
doelloos verbrand. Al deze ongeregeldheden hadden kunnen voorkomen
worden, indien men bij het oprichten van de post de noodige instructiën
voor het versterken en het onderhoud gegeven had, alles in verband
met het omliggend terrein en de voorhanden zijnde materialen, terwijl geen
postcommandant hiervan zou mogen afwijken dan met toestemming van
den expeditionairen chef der Genie. De versperringendie noodig geoor
deeld werden, konden dan onmiddelijk aangebracht worden, en men zou
niets te doen hebben dan ze in een goeden staat te houden, hetgeen bij
een voldoend aantal materialen, hetzij van het terrein zelf, hetzij aangevoerd,
met een paar uur corveeën in de week geschieden kan. Alle overige werk
zaamheden, die de postcommandanten op eigen gelegenheid uitvoeren,
(zooals bijv. het bakken van steenen) moest streng verboden wordendaar
dit bij de verschillende inzichten der officieren toch geene noemenswaar-