202
kondigde, en aan wiens vaderlandsliefde niet kan getwijfeld worden. En
waren wij al niet te voren ten volle overtuigd, dat herziening der Grond
wet een onvermijdelijke oisch is voor eene behoorlijke regeling van het
Nederlandsche krijgswezende artikelen op dit onderwerp betrekking
hebbende, voorkomende in de jaargangen 79 en 80 van de „Vragen
des Tijds," den „Militairen Spectator" en de „Verslagen der vereeniging tot
beoefening der krijgswetenschappen" hebben ons, hoewel daarin de nood
zakelijkheid ontkend, doch de wenschelijkheid beaamd wordt, de juistheid
van Den Beer's zienswijze in een helderder licht doen plaatsen.
De brochure is gevoegelijk in twee deelen te splitsen. Een groot gedeelte
toch is door den Schr. besteedom, met redenen omkleed, aan te toonen,
dat de herziening onzer grondwet, door den „premier" Kappeijne voorge
dragen, niet een ter elfder ure opgemaakt voorstel mag genoemd worden,
maar wel een doordacht en geruimen tijd te voren uitgewerkt plan, waar
aan ook andere ministers hadden medegewerkt. Öf zulk eene verdediging
wel noodig was, wordt door ons betwijfeld. Het is waar, voor een oogenblik
dachten velen, en daaronder bekwame aanhangers van Kappeijne, aan
het zoeken naar een voorwendsel om te kunnen aftreden, maar het duurde
niet lang of de opinie veranderde, toen het duidelijk werd, dat grondwets
herziening reeds hij het optreden van den oud-Minister van Binnenlandsche
zaken tot zijn programma had behoord. Van een man als Kappeijne kan
het tegenovergestelde niet ernstig verwacht worden. Of het daarentegen
handig was, op dat oogenblik zulk een voorstel in te dienen, is
jets anders. Uit onhullingen, in dat eerste gedeelte gedaan, blijkt dat
de Minister De Boo eene nota heeft achtergelatenbetreffende eene oplos
sing der zoolang hangende militaire vraagstukken, en voor deze mededeeling
moeten wij den Schr. in de eerste plaats dank zeggen; want veel was in
De Roo's handelingen duister; slechts weinigen hebben begrepen, waar
hij heen wilde. En die denkbeelden moeten bekend worden om De Boo
heter te kunnen beoordeelen en waardeeren, den man, die, na zoovele
jaren grooten invloed te hebben uitgeoefend op militaire zaken, optrad
als Minister van Oorlog, van wien toen zulke groote verwachtingen wer
den gekoesterd, en op wien zoovelen het oog hadden gevestigd als den
bevredigenden oplosser van het defensie-vraagstukdoch die zoo eensklaps,
juist toen zijne groote werkkracht, zijn invloed en zijn ijzeren wil zoo
dringend geëischt werden, door eene ongeneeslijke kwaal werd aangetast
en daaraan overleed. Het programma Kappeijne De Roo, dat een man
als den oud-Minister Den Beer de vaste overtuiging heeft doen erlangen,
welke tot kort vóór zijn optreden nog niet zoo gevestigd was, van eene