207
voerd worden, dat zij hoogstens eene zuiver passieve verdediging toelaat, is
men dan niet verplicht, terug te gaan tot een minder uitgebreid vestingstelsel,
en zich tot engere grenzen te bepalen, wat betreft de doode strijdmiddelen,
of, zoo dit niet kan, hetgeen wij niet zonder grond betwijfelen, met eensge
zindheid alles voorbereiden tot eene grondwetsherziening, waarbij alge-
meene verplichte persoonlijke dienstplicht wordt vastgesteld?
Ware er meer eenheid geweest in de Nederlandsche militaire wereld
dan zouden niet vier achtereenvolgende Ministers Van Muiken, Engelvaart,
Delprat en Van Limburg Stirumieder eene verschillende vestingwet
hebben ingediend, en zou die van den Generaal Weitzel (eene eenigszins
gewijzigde van Van Limburg Stirumwaarvan men toen ter tijd reeds
aantoonde, dat zij in strijd was met de belangen van Nederland, niet
zijn aangenomen. Zij toch eischt te veel troepen en kost te veel, zoowel
voor het maken als aan onderhoud der fortenzoodat aan het leger minder
kan besteed wordenwant ook een oorlogsbudget heeft zijne grenzen. Boven
dien is die vestingwet nu nog lang niet uitgevoerd; men denke slechts
aan de Ilollandsche kustende stelling om Amsterdam, de hoofdstelling,
waarop elke verdediging van Nederland moet berusten en waarvan in
1874, dus zes jaren geleden, door den Minister werd verklaard, dat
daarmede in de eerste plaats een begin moest gemaakt worden, en waarvan,
zoover ons bekend is, op dit oogenblik nog weinig meer dan verschillende
projecten gemaakt zijn; het zuidelijk frontier; enz.
Onzacht in 1870 wakker geschud uit eene rustige rust van ruim dertig
jaren, duurde de bedwelming voort, veroorzaakt door de geestkracht
uitdoovende batige saldo's en latere bijdragen uit Indië, en is de tijd
niet meer ver af, dat door gebrek aan geld de later noodig wordende
veranderingen aan de bestaande doode strijdmiddelen met elk jaar zullen
verschoven en eene vermeerdering van de uitgaven voor de levende
strijdkrachten zal geweigerd worden.
Zeer juist wordt door den oud-Minister Den Beerzooals wij hierboven
reeds zeiden, aangetoond, dat Nederland een veldleger behoeft. Ook kun
nen wij ons geheel vereenigen met zijne verdeeling van het leger in
veldleger, bezettingsleger en reserve, maar door in zijne nota, aan den
eersten Minister vóór zijn optreden overgelegd, te vermelden: „5e. uitvoe
ring der vestingwet binnen den hij de wet bepaalden tijd," maakt hij
zijn programma moeilijk, zoo niet geheel onuitvoerbaar. Yerzwaring van
den dienstplicht en geld voor forten, enz. krijgt men nooit te gelijk. Do
Volksvertegenwoordiging is, wanneer het 't verstrekken van geld voor
vestingen, enz. betreft, spoediger genegen, dit toe te staan, dan het ver-