21Ó voor ie militaire dienst in Nederland niet meer te rekenen, al Werden daarvoor de noodige fondsen toegestaan. Reeds in 1818 bleek liet, dat de vrijwillige recruteering voor eene toe reikende landmacht onvoldoende was. Door de wet van 28 November 1818 werd de vaste landmacht ontbonden, en toen ook later geen vol doend aantal vrijwilligers te verkrijgen was, moest van zelf art. 209 dei- grondwet van 1840 vervallen. Dit artikel komt dan ook in onze tegenwoordige grondwet niet meer voor. Doch hierdoor houdt art. 178 ook op, eenig recht van bestaan te hebben, en wordt daaraan, naar ons oordeel minder juist, door den oud-Minister Den Beer Poortugael op hl. 51 zijner brochure eenige beteekenis toegekend. Immers, wanneer de Grondwet de regeling van betrekkelijk onderge schikte belangen aan den wetgever opdraagt, dan kan zij, zonder zicli aan inconsequentie schuldig te maken, juist de beslissing van een groot belang, de sterkte van het leger, niet aan deri Koning overlaten? De Koning kan ingevolge art. 178 het leger uitbreiden naar zijn goeddun ken, maar zonder machtiging van den wetgever kan hij g-eene gelden daarvoor besteden! De uitbreiding van het leger, tegen den zin van de Volksvertegenwoordiging, kan dus niet geschiedende opdracht om zonder toestemming van derden te zorgen voor eene toereikende landmacht werd dus gegeven aan iemand, wiens gebonden armen niet zonder hulp van derden kunnen bevrijd worden! Hebben de ontwerpers der tegenwoordige Grondwet, en zij die haar aannamen, werkelijk de gelieele verantwoorde lijkheid aan den Koning, enkel met medewerking van de Ministers, willen opdragen, dan had men hem ook de middelen moeten verzekeren, zonder welke geen leger kan onderhouden worden. Doch de Koning mist het geld om vrijwilligers aan te werven en het leger in stand te houden want de finantieele middelen, over welke hij beschikt, zijn die, welke de wetgever hem bij de begrooting toekent. Dat men zich bevreesd gemaakt heeft, door een oorlogzuchtig vorst van art. 56 gebruik te zien maken, om den oorlog te verklaren, of dat men aan eenig gevaar dacht in het zelfstandig sluiten van sommige tractaten of verbonden, waartoe de Ko ning ingevolge art. 57 het recht heeft, en die, uit onvoorzichtigheid of Gr. W. 1840, art. 209. De militie kan nimmer zonder bijzondere toestemming der Staten-Greneraal buiten de grenzen van het rijk worden gezonden, tenzij in een oogenblikkelijk dringend gevaar, of ook wanneer bij garnizoensverandering de kortste marschroute oyer vreemden bodem loopt. In beide deze gevallen geeft de Koning van de door hem deswege gestelde orders, zoodra mogelijk, kennis aan de Staten- Generaal.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 219