2ü onhandigheid gésloteil, oiivèrmijdelijk een oorlog zouden ktinrlen doeii volgen, achten wii, hoewel voor het laatste meer grond zou bestaan heb ben dan voor het eerste, hetwelk weinig meer dan eene hloote formali teit kan bedoelen, zeer onwaarschijnlijk; want dan zouden die bepalingeu wel zijn weggelaten in de grondwet van 1848. En dat nu de Volksver tegenwoordiging zulk eene vrees zou koesteren, is niet mogelijk; want het persoonlijk gouvernement van den Koning is gedurende de laatste 30 ja ren geheel vernietigd. De buitengewoon groote geldelijke opofferingen, welke in den tegenwoordigen tijd, ook maar tot voorbereiding, noodig zijn, eisehen middelen, welke niet, dan door onwettige handelingen, van de Volksvertegenwoordiging zijn te verkrijgen. Wij gelooven dan ook, dat de uitdrukking „de Koning zorgtmeer een algemeen beginsel aangeeft, zonder dat zij eene bepaalde opdracht bevat. Men moge met de Grond wet in handen betoogen, dat de Koning juridisch verantwoordelijk blijft, dat er ten allen tijde eene toereikende zee- en landmacht onderhouden worde, practisch blijft met begrootingen, welke, zooals sedert jaren het geval is, niet meer strekken tot onderhoud van zulk eene toereikende macht, ten deele voortspruitende uit het sedert 1815 toenemend gebrek aan vrij willigers, ten deele door het aanzienlijk vermeerderen der uitgaven, ge durende de laatste 10 jaren, voor doode strijdmiddelen de uitvoering van art. 178 onuitvoerbaar, zoolang geene wijziging in de overige zeer beperkende en tot in bijzonderheden afdalende voorschriften, in de Grond wet voorkomende, wordt gebracht. En die herziening is niet mogelijk zonder de kennis van het krijgswezen in algemeene trekken een inte greerend deel van het algemeen onderwijs te doen worden, en dan nog eerst na invoering van eene belasting op het inkomen. Gebrek aan eenheid, meerendeels voortspruitende uit persoonlijk eigenbelang, is de hoofdoorzaak, (lat de toepassing van op goede grondslagen rustende beginselen tot het ver krijgen van een flink geoefend leger, uit landskinderen bestaande, om Neder land''s grondgebied te kunnen verdedigen, thans onbestaanbaar is, en daardoor het krijgswezen in de laatste jaren in zulk een ongunstigen toestand verkeert. Zonder te voren met het gevoelen der Nederlandsche volksvertegenwoor digers bekend te zijn, werden dikwerf kleine sommen als vermeerdering dei- uitgaven op de begrooting gebracht en door de Kamers goedgekeurd; maar groote bedragen ten behoeve van een bij velen gehaten vermeer derden druk op de bevolking, welke sedert jaren te voren niet noodig werd geacht, en waarvan de noodzakelijkheid met elk vredesjaar schijn baar minder wordt, zouden slechts kunnen toegestaan worden, wanneer het leger niet langer buiten het volk staat, aan een populair kabinet der

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 220