221 Verder lieb"ben wij het formatiecijfer der Infanterie en Artillerie ge splitst in dat der veld-, vesting- en garnizoenstroepenwijl dit, zooals later blijken zalnoodig is tot het vormen van een juist denkbeeld van de offensieve kracht van het leger in 1853 en nu. Verder hebben wij niet opgegeven de formatiecijfers van het aantal schrijvers en teekenaars buiten de Topographische dienst en van het kader der Militaire gevangenissen. Dc Heer De Waal neemt ze in zijne opgave over 1853 niet, en in de opgaven over latere jaren wel op. Tot eene vergelijking dient men ze echter in het geheel niet, of bij de opgaven over alle jaren op te nemen, en daar wij de formatiecijfers in kwestie over 1'853 niet met juistheid wisten, hebben wij ze geheel weggelaten, hetgeen van te minder invloed is, daar zij noncombattanten voorstellen. Volgens de bepalingen, in 1853 vastgesteld, zou het leger in tijd van oorlog worden uitgebreid le door hulptroepen, 2e door geënroleerdedoch niet geoefende pradjoerits, 3e door uitbreiding van de gewone infanteriebataljons en de batterijen met gewone dessalieden. Hierdoor werden verkregen: Legioenen en Lijfwachten, Infanterie en Cavalerie 1500. Hulptroepen Barisan2150. Djajang-selcars450. 4100. Pradjoerits, waaronder 1100 voor politiedienst7700. (Infanterie1440. Uitbreiding der veldtroopen j 956_ Totaal14196. Wanneer wij daarbij optellen de sterkte van dat gedeelte van het leger dat volgens de formatie altijd onder de wapens moest zijn 26403 man en van de som aftrekken het aantal soldaten, bestemd voor de Genees kundige en Hospitaaldienstvoor de Genie en Sapeurs, voor het materieel der Artillerie, voor kader bij het korps Pupillen, voor de Stafmuziek, en verder 84 man, die als kader bij de Subsistentenkaders en de Straf- detachementen dienst deden, dan krijgt men: Geneeskundige en Hospitaaldienst645. Genie en Sapeurs505. Materieel der Artillerie287.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 230