224 Het aantal combattantenwaarover wij nu beschikkenzou dienten gevolge, volgens de hierboven opgegeven cijfers zijn 15 veldbataljons voor Java8435. Garnizoenstroepen idem. 519. Van de buitenbezittingen1600. Veld- en Vesting-artillerie1807. Cavalerie1075. Totaal. 13436. Hulptroepen4000. Totaal. 17436. en die cijfers aftrekkende van 31000, blijkt, dat wij ruim 13500 combat tanten minder onder de wapens brengen dan in 1853 noodig werd geacht, en zelfs als wij de depöttroepen wilden mederekenen, zou dit verschil nog 13500 2770 10730 man bedragen. Wij komen dus tot eene geheel andere slotsom dan de Heer De Waal op blz. 218 van het IIe stuk van zijn werk. Daar wij echter zoodoende nog slechts weten in hoeverre de tegenwoor dige bepaalde sterkte van het Indische leger voldoet aan de eischen, daar aan gesteld door den Generaal Von Gagern, en niet in hoeverre zij zou voldoen, wanneer een ander, meer geconcentreerd verdedigingstelsel werd aangenomen, zoo willen wij hierover in eenige beschouwingen treden, ook naar aanleiding van de vragen, door den schrijver gesteld op blz. 217, IIe stuk, en van de bewering op blz. 84 van het Ie stuk, dat als het Indisch verdedigingsplan de bestrijding eener aanvallende macht van on geveer 25000 man beoogt, het leger, wat de behoefte tegen een buiten- landschen vijand aangaat, te groot is; eene bewering, die volgens blz. 219 slechts meer als eene gissing moet worden opgevat. De vraag op blz. 217: „Is de bepaalde sterkte van het Indische leger naar de voornaamste eischen der verdediging tegen een buitenlandschen vijand ingericht, kan dadelijk ontkennend beantwoord worden, op grond van de slotsom, waartoe de Heer De Waal op blz. 216 van hetzelfde stuk komt, namelijk: „In de werkelijkheid bestond een algemeen strate gisch plan voor de verdediging van Ned.-Indië tot dusver niet." Waar toch geen plan bestaat, kan de sterkte van het leger niet daarnaar wor den ingericht, en zoolang geene beslissing is genomen in zake de ver plaatsing van den bestuurszetel, zal noch het vaststellen van het verde digingsplan, noch het daarnaar bepalen van de vereisclite legersterkte kunnen geschieden. Blijft dus in groote trekken na te gaan, in hoeverre de tegenwoordige formatiesterkte voldoende moet worden geacht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 233