231
ons in herinnering brengt, den Gouverneur-Generaal ten plicht, te
zorgen, dat de Inlandsehe vorsten het welzijn van hunne onderhoorigen
bevorderen, rechtvaardig regeeren en landbouw, nijverheid, handel en
scheepvaart beschermen. Goede voorschriften voorwaar, die zoo juist
teruggeven de taak, die de Ned.-Ind. Regeering behoort te vervullen
ten opzichte van de Indische volken, die zij heeft onderworpen of ge
dwongen, hare oppermacht te erkennen.
Maar is de practijk geheel met de bewoordingen van deze voorschrif
ten in overeenstemming? Wordt van een vast stelsel uitgegaan, om in
de verschillende rijken van den Indischen archipel onzen invloed zóódanig
te doen gelden, dat die voorschriften tegenover een groot deel der In
dische volken geene doode letter blijven?
Het antwoord daarop moet zijn, dat, wanneer wij buiten Java eenige
gewesten uitzonderen, de invloed van het Ned.-Ind. Gouvernement te ge
ring is, om zich tot taak te kunnen stellen, de volken, die het uitge
strekt gebied van den Indischen archipel bewonen, tot ontwikkeling te
brengen en te beschermen tegen het despotisme van eigen vorsten.
Is het Nederland ernst met de schoone roeping, die het in Indië kan
vervullen, dan kan het zich niet vergenoegen met eene beschermheerschappij
in naam, dan ligt het op zijn weg, om langzaam maar zeker, en naar
een vast stelsel, zijn gezag over de eilandengroep van dezen archipel
uit te breiden. Dan is het in strijd met de taak, die het zich heeft
opgelegd, om schoorvoetend en als geen andere uitweg mogelijk is, naai
de wapens te grijpen. Dan moet het zich ten doel stellen, eiland voor
eiland, en in de eerste plaats Sumatra, zoodanig onder ons gezag te
brengen, dat er sprake kan wezen van werkelijken invloed uitoefenen
op het bestuur der vorsten. Maar dan moet op dat eiland ook op poli
tiek gebied offensief worden opgetreden. „Verdeel en heersch!" zij dan
onze leus, en de oorlog het middel, om op het voor ons gunstigste oo-
genblik ons gezag zóóver uit te breiden en zóó te vestigen, als noodig
is, 0111 aan de roeping te beantwoorden, die wij in Insulinde hebben te
vervullen!
Op het gunstige oogenblikmét voldoende middelen aangevangenzette
men den strijd met kracht door, en zij er niet op uit, om, zoodra de
oorlogskansen eenigszins in ons voordeel keeren, weer op de oorlogsuitga
ven te bezuinigen. Mogen de geldelijke opofferingen daardoor voor het
oogenblik al niet zoo spoedig tot een kleiner cijfer worden teruggebracht,
Bladz. 213, lie stuk.