233
De ondervinding der jaren na 1873 bewijst niet het tegendeel; zij
wijst er alleen op, dat wanneer de pers onder de zwartste kleuren de
ellende schildert, die op het oorlogsterrein tengevolge van cholera, dysenterie,
en moeraskoortsen geleden wordt, en zoodoende het Nederlandsche volk den
indruk krijgt, dat het niet geldt, te midden van eene prachtige natuur met
de wapens in de hand tegen Nederlandss vijanden te strijden, maar lijd
zaam te worstelen tegen de invloeden van een moordend klimaat, dat dan de
geestdrift van het Ned. volk bekoelt, en de lust tot dienstneming vermindert.
Bovendien trachte men de dienstneming van de niet-Europeanendie
het meest voor de krijgsdienst geschikt zijn, aan te moedigen en nieuwe
bronnen voor de toekomst te openen. De Amboineezen zijn, naast Euro
peanen optredende, uitmuntende soldaten, die niet voor deze behoeven
onder te doen. Wanneer werfdepots in de MoluJcken en Menado worden
opgericht, het civiel bestuur opgedragen wordt, de werving niet te be
moeilijken, de zendelingen worden gewezen op het belang, voor het
moederland gelegen in eene vermeerdering van den lust tot dienstnemen,
en de Inlandsche hoofden eene voldoende vergoeding erlangen voor iede-
ren man, die hun gebied verlaat, dan zal het cijfer der Amboineezen bij
het leger zeker aanmerkelijk kunnen verhoogd worden.
Eene poging tot aanvulling van het leger met Japanneezen zou voor
de toekomst eene nieuwe bron kunnen openen. Het voorloopig misluk
ken der pogingen daartoe in 1872 moet volgens sommigen toch minder
aan tegenwerking der Japansche regeering dan wel aan andere oorzaken
geweten worden.
Uitbreiding van het leger achten wij dan ook zeer goed mogelijkmaar
dan richte men geene Indische brigade in Nederland op. De nadeelen,
aan zulk eene brigade verbonden, zijn elders door bekwame handen in
het breede uiteengezet. Wij wijzen er echter hier nogmaals op, dat wij,
zoowel voor onze oorlogen met de Oostersche volken in den Itidischen
archipel, als voor die met een Europeeschen vijand, hier in Indie steeds
over het noodige aantal geacclimateerde troepen moeten beschikken, om
op het gunstige oogenblik dadelijk krachtig te kunnen optreden.
Is dan ook het oprichten van eene Indische brigade in Nederland reeds
af te keuren, zoolang bij gebrek aan een voldoend sterken Generalen Staf,
een vrij groot tijdperk van voorbereiding aan eiken oorlog in Indiê moet
voorafgaan; zoodra het groote nut, aan het bezit van een werkelijken Ge
neralen staf verbonden, niet alleen wordt ingezien, maar ook leidt tot het
in het leven roepen van eene goede organisatie van dat dienstvak, zou
het bestaan van eene Indische brigade alleen ten gevolge hebben, dat van