280
Y. De hoefijzers.
Het medevoeren van reservehoefijzers aclit ik zeer noodig; men
is niet zoo vrij om te handelen, wanneer men geene hoefijzers bij zich
heeft; want al hebben de paarden de beste hoeven, na enkele weken
zullen deze afgesleten zijn, en zal men gedwongen wezen, de diensten
te verminderen, wanneer men de paarden niet op beslag kan stellen.
Ook wordt men dan huiverig om flinke marschen te maken, daar men
alsdan vreest voor kreupelheid, enz.
Met het oog hierop diende dan ook bepaald te worden, dat in de
smederij van elk garnizoen voor elk paard een stel hoefijzers ten
allen tijde moet aanwezig zijn.
I. De karabijn.
Kort geleden vernam ik uit zeer goede bron, dat de achterlaad-
karabijnen spoedig zullen ingevoerd worden, ja, dat zij reeds op weg
waren naar Indië. Een groote stap voorwaarts is hierdoor gemaakt
en het is te voorzien, dat thans eene geheel nieuwe oefening aan den
cavalerist zal gegeven worden. Het nut, van de Cavalerie te trekken,
wordt door een goed vuurwapen verdubbeld, en het gevecht te voet
zal thans noodwendig meer op den voorgrond treden.
Daar, waar het te pas komt, zal door mij dan ook alleen rekening
worden gehouden met de achterlaadkarabijn.
De plaatsing van de karabijn is thans niet zonder gebreken. De
karabijnschoen hangt nu eens te laag, dan weder te hoogeen gevolg
hiervan is, dat de karabijn nu te veel vooruit steekt, dan weder dat
de kolf te hoog geplaatst is, en in beide gevallen is dit hinderlijk
voor het paard. Daarom wenschte ik den karabijnschoenriem afge
schaft te zien. Laat men den karabijnschoen vast aan den poetszak
bevestigen, zooals bijv. thans de schoen tot piketpaal is vastgehecht.
Men mist hierdoor weder een riem, en de bepakking is eenvoudiger
en goedkooper. Hecht men tevens den karabijnschoen zóó vast, dat
de karabijn steeds goed geplaatst is, door den schoen op de juiste
hoogte te hangen, dan zal men ruiter en paard minder vermoeien.
In verband hiermede, wenschte ik den slagriem afgeschaft te zien.
B. DE BEWAPENING EN UITRUSTING VAN DEN RUITER.