342 lijk, den Europeaan vóór of na het eten een borrel te geven. Zonder voedsel mag men dit na zware vermoeienissen in de hitte nooit doen. Het telkens drinken van water moet worden tegengegaan. De matige waterdrinkers behouden het langst hunne krachten. De fanatieke Mohamedaan maakt zeer zelden een kafir gevangen en dan nog om hem laterna martelingente dooden. Dit alleen is genoeg tot het recht van represaille; maar behalve dat is onze macht dikwijls niet sterk genoeg om gevangenen te maken en die te escorteeren. Wat dus in het gevecht onder het dadelijk bereik onzer wapenen komtworde aan de noodzakelijkheid opgeofferd, ten ware men een vijandelijk hoofd van eenig aanzien machtig wordt, van wiens gevangenschap altijd eenig partij te trekken is. Dat daarentegen, hoezeer ook het steeds ontwijken der bevolking reden tot ontevredenheid gevede bij toeval in onze handen vallende kampongbewoner in ons geen vijand vinde. Men ga steeds van het denkbeeld uit, dat het gros der bevolking genoegzaam alleen uit blinde gehoorzaamheid en vrees voor hare hoofdenen opgewonden en bedreigd door hooghartige priesters, de wapenen voert, terwijl zij alleen onder de lasten en gevolgen van den oorlog zucht. De woningen, het hoornveede vruchtboomen en de padi maken haar geheelen rijkdom uit. Vernielt men woning en gewas, rooft men haar vee, dan verbant men haar naar andere strekenmaar vóór dat ze zich daar in armoede vestigt, zal wraak haar in de gelederen der opstandelingen en onverzoen lijke hoofden houden. Spaart men daarentegen de bezittingen der bevol king en gunt men den soldaat alleen het genot van het pluimgedierte vruchten en dergelijke voorwerpen van mindere waardedan kan men verzekerd zijn, dat de kampongbewoner, als men zijn kampong verlaat, derwaarts terugkeert en zich zoo gelukkig gevoelt, als hij zich in het tegenovergestelde geval rampspoedig zal achten. „Hoe menigmaal heb ik ik het niet betreurd" zeide een opperofficier, die als colonnecomman dant den oorlog op Java heeft bijgewoond „dat ik bij gebrek aan machtwaarop ik eenig vertrouwen kon stellenaan de wenschen eener talrijke bevolking, wier hoofden mij met vertrouwen te gemoet kwamen om eene kleine benting ter harer bescherming op te richtengeen gehoor kon geven, daar ik diezelfde bevolking daarna, slechts schijnbaar, tegen mij in de wapenen zag." Verniel en roof dus nimmer, dan wanneer het door volstrekte noodzakelijkheid onvermijdelijk is. Op die wijze zal men den vijand niet in de hand en ons zeiven tegenwerkenterwijl men tevens de middelen spaart, waardoor, na het eindigen van den oorlog, de kos ten daarvan eenigszins zouden kunnen worden goed gemaakt, dat onmo-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 351