373 -
voor het Indische leger slaafs copieeren. Het liet dit heerlijk en
gezegend land systematisch het land der vreemdelingschap. In zulk
een land, dat hoofdzakelijk de koffietuin van het kleine Nederland
is, dat daaruit zijne millioenen voor zijne spoorwegen en kanalen en
zijn vestingstelsel haalt en hoofdzakelijk let op zijne dienaren, die
dien tuin moeten administreeren, exploiteeren en bewaken, worden
de staathuishoudkundige begrippen omtrent de leer der voortbrenging
alleen voor de koffieen hetgeen daarmede in verband staat, toege
past. Yan het zoeken naar en het ontwikkelen van bronnen in het
land zelf, die de koffie slechts indirect, maar de schatkist direct be-
voordeelen, is echter geene sprake. De tuin zou daardoor in andere
handen kunnen komen. Daarom moet Nederland zoo veel mogelijk
in alles voorzien. Das ist der Fluch dor bösen That, dass sie fort-
zeugend Böses muss gebahren. Maar waar niet geleerd wordt, zelf
standig te handelen, waar men steeds voor het minste óf geringste
op hulp uit Nederland moet rekenen, daar wordt energie uitgedoofd.
Een kind, dat altijd de hulp zijner ouders noodig heeft, blijft een
kind. Is dat de kern der koloniale politiekdan begrijpen wij, waar
om de Minister van Oorlog de belanglooze baboe van het Indische
leger is, en militaire instellingen in het Indische leger ontbreken of
die er zijn, niet welig kunnen tieren. In 1873 kwam eerst de Ge
nerale staf.in 1877 kreeg de Infanterie pas hare depots.
"Wat militaire instellingen zijn, behoeven wij hier niet te zeggen;
want dit tijdschrift is een militair tijdschrift. "Willen niet-militairen
dat weten, zij schaffen zich het werk van Von Stein aan„Die Lehre
vom Heerwesen als Theil der Staatswissenschaft." Hoe weinig Ne-
derlandsche niet-militairen daarvan weten, bewijzen zelfs onze groote
staatslieden, die studiën schrijven over Indische legerinrichting, of
schrijvers over Indisch staatsrecht. Zjj gaan gewoonlijk, even als
niet deskundige Ministers, slechts met cijfers te rade, zonder op het
gehalte daarvan te letten. De geheele Atjehsclie oorlog heeft bewe
zen, hoe men van die zijde meer op de quantiteit dan op de qualiteit
gelet heeft. Liever gaf men millioenen uit om te zorgen, dat de
quantiteit er was, dan duizenden om te zorgen, dat de qualiteit over
eenkomstig de eisclien zoude zijn. Trochu heeft in zijne twee be
roemde werken: „L'armée fran^aise en 1867" en „L'armée fran-