383 de Generaal Kroesen er niet aan wanhoopte om ook goed Inlandscii kader te verkrijgen. In Maart 1872 (Zie A. O. No. 34 van 1872, A. O. No. 102 van 1873 en A. O. No. 117 van 1876) werden bepalingen in liet leven geroepen omtrent de aanneming van AfrikaanscheAmboineesche en Inlandsche pupillen bij de corpsen van het leger en hunne opleiding voor den militairen stand. Het doel van dien maatregel is, kinderen en weezen van het mannelijk geslacht van militairen van dien landaard voor verwaarloozing te behoedentot nuttige leden van de maat schappij te vormen en door middel van eene militaire opvoeding voor den militairen stand en wel hoofdzakelijk tot geschikte, intellectueel en practisch goed gevormde korporaals en sergeanten op te leiden. Om toegelaten te worden, moet de leeftijd van zeven jaren bereikt en die van dertien jaren niet overschreden zijn. De toegelatenen blijven in den regel tot de intrede van hun zeventiende jaar in hunne positie van pupil gehandhaafd, als wanneer zij bij het leger worden ingedeeld, onder verplichting van daarbij tien jaren te dienen even als de Europeesche pupil van Gombong maar met toekenning van handgeld. Bij voldoende ontwikkeling i3 de indeeling bij het leger reeds van het veertiende jaar af toegelaten. De pupillen ontvangen gratis onderwijs op de Gouvernements-scholen (de Amboineesche en Afrikaansche pupillen bij voorkeur op de Europeeschede andere pupillen op de overige scholen.) Waar hiertoe geene gelegenheid bestaat, ontvangen zij het onderwijs bij de Corps- scholen. De zonen van actief dienende onderofficieren en min deren worden geplaatst bij de compagniën of detachementen, waarbij hunne vaders dienen. Pupillen, die weezen zijn of wier vaders op expeditie gaanen kinderen van gegageerde militairen worden ingedeeld bij compagniën of detachementen van hun landaard, waaruit hun een daartoe geschikt en genegen gehuwd sergeant, kor poraal of soldaat als pleegvader en verzorger wordt aangewezen. De vaders of pleegvaders zijn voor het gedrag hunner kinderen of van de aan hen toevertrouwde pupillen verantwoordelijk. In het geheel mogen er 15 Afrikaansche en per compagnie 2 a 4 Inlandsche of Amboineesche pupillen zijn. Omtrent deze pupillen liooren wij weinig. Cijfers worden door het „Koloniaal verslag" niet geleverd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 392