409 -
stipt, dat do oudste zoon van den Sul than zich, onder voorge
ven van zijn volk ten algemeenen nutte te verzamelen, van het hof
te Djokjakarta verwijderde en eenige vijandelijkheden en moorden
op Chineezen pleegde. De Sulthan, vreezende deswege in verden
king te zullen geraken, verzocht een mondgesprek met den Gou
verneur te Salatiga, die met hem zoodanige maatregelen trof, dat
zijn zoon zich weldra, tot groote blijdschap, weder onderwierp.
Mangkoe Negoro vereenigde zich middelerwijl met zijn broeder
Timorden eenigsten, die bij hem was, en werd door de onzen te
Patjitan geslagen; terwijl de rebel Pangeran Singo Sari uit het
gebergte werd verjaagd en de wijk naar Malang nam. Herhaalde
gevechten hadden vervolgens plaats. Mangkoe Negoro zwierf met
zijne macht, die zeer begon af te nemen, door het gansche land,
zonder vast verblijf te hebben, en dagelijks van plaats veranderende
hij vertoonde zich bij afwisseling in de districten Soekowati, Lasem
Seloj3/ora, Laroli, enz. Hij wilde aan geene vertoogen gehoor
geven, doch begon daarentegen weder aanzoeken te doen, vergezeld
van dezelfde eischen als voorheen, zich onder anderen in een brief
Kroonprinsvorst van Mataram en oppergezagvoerder van Java
noemende, overal rondzwervende, doch volkomen gelukkig veldheer,
de grootste en uitgestrektste macht des landsvorsten bezittende, zoo
als hij verder schreef! Zoowel op de voorslagen van de Compagnie
als van den Soesoehoenan werd een weigerend antwoord gegeven;
maar alle daarin onzerzijds voorkomende billijke vertoogen en voor
stellen konden geen ingang bij hem vinden; integendeel gaf hij op
het antwoord van den Gouverneur Hartingh te kennen, dat liij steeds
op den bijstand der Compagnie steunde en nogmaals op de heer
schappij van Java aandrong, wjjl hem dat door den voormaligen
Gouverneur was toegezegd, en dat hij de vroeger gedane erkenning
zijns schoonvaders als vorst van Mataramuithoofde van zijne on
trouw en zijn vijandelijk gedrag, herriep; dat hij nu als een boos
doener werd aangemerkt, doch Kartasoera niet met oproerige inzichten
had verlaten, maar men hem had verdacht met de Madoereezen te
De Sulthan Hamangkoe Boewono II, welke zich in 1825 als banneling te Ba-
tcivia bevond.