410 heulen; dat hij sedert altijd beducht was geweest, ten hove te ver schijnen, voornamelijk toen hot gerucht liep, dat zijn oudste broeder door de Compagnie op den troon zoude worden gebracht; en einde lijk, dat hij weder verzocht, de heerschappij over Java te voeren, aangezien zijn grootvader Hamangkoerat, die door de Compagnie als beschermster der Javaansdie volken, had verkregen. Hij ver klaarde voorts stellig, de schande niet te willen ondergaan, van zich aan den Soesoehoenan of Sulthan te onderwerpen. Dit alles zonder gevolg gebleven zijnde, trachtte hij zich in don aanvang van 1756 weder met de Compagnie te vereenigon, echter met betuiging van zich aan geen der vorsten te zullen onderwerpen. Hij ging echter steeds voort met zijne vijandelijke handelingen, waar uit voldoende bleek, dat zijne aanzoeken minder uit berouw en op rechtheid dan wel uit het voornemen om zich zeiven een hoogen rang te verwerven, voortvloeiden. Zoowel om tot de tenonderbrenging van Manghoe Negoro kracht dadige middelen te beramen, als ter beslechting van eenige geschillen tusschen den Soesoehoenan en den Sulthan, kwamen de Rijksbestuurder van Djokjakarta, Danoe Redjomet den Commissaris Donhel en den rijkbestierder van Soerakarta en de Resident aan dat hof, Abraliamsz te Samarang bij elkander. Mangkoe Negoro deed toen juist weder aanzoek om te worden ontvangen, in welk geval hij dan zijn broeder Timor en zijn eersten staatsdienaar zoude afzenden en zich met een tweede of derde gedeelte van Java vergenoegen. Dit voorstel aan beide rijksbestierders medegedeeld zijnde, wilden zij daaraan volstrekt geen gehoor verleenenhet verzoek werd echter aan de Regeering voorgedra gen, met dat gevolg, dat Mangkoe Negoro verzocht werd, zich nader te ver klarenwat hij door een derde gedeelte, behalve de stranden, verstond. Inmiddels ging Mangkoe Negoro met zijne strooperijon voort en wisselde die somtijds met vredelievende brieven af. De Sulthan en de Soesoehoenan werden dit bestaan moede en besloten, met vereende krachten den algemeenen vijand ten sterkste te vervolgen, tot welk einde eene aanzienlijke macht, waarbij een groot getal Madoereesdie hulpbenden, werd op de been gebracht. Mangkoe Negoro verloor weder een goeden steun in zijn schoonzoon Soemo Negorodie zich aan de onzen onderwierp.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 419