424 de oud-Minister van Koloniën De Waal daarop antwoordt in deel II zijner „Indische financiën." Voor officieren schijnt dat wantrou wen onlogisch en ontstaatkundig. Logisch ware 't besluit, geen vreemdeling tot Nederlandsch officier te benoemen; maar hem te benoemen en tegelijk op 't voornaamste punt niet te vertrouwen, is ongerijmd. Eenmaal benoemd dit geschiedt na zorgvuldig onder zoek omtrent zijne antecedenten heeft hij in alle opzichten dezelf de rechten als ieder ander Nederlandsch officier". Wij mogen dus de Indische officieren als een homogeen geheel beschouwen, waar van de Hertog van Saxen- Weimar in 1851 getuigde: „Ik beu veel in de wereld rond geweest, heb verscheidene legers gezien; maar nergens een corps officieren, dat door zoo veel ijver is bezield, dat zoo veel ontberingen weet door te staandat met zoo veel eer de troepen tegen den vijand weet aan te voerenals het Indische.1 Van den minderen militair zegt do Heer De Waal'. „Hetgeen wij daareven van den buitenlander als Nederlandsch officier zeiden, past niet van zelf op de vreemdelingen onder onze Europeesche minderen. Bij deze veelal min beschaafden mag in den regel geen zeer ont wikkeld eergevoel ondersteld worden. Het is dan ook een beden kelijk feit, dat een zoo groot gedeelte van den troep uit vreemde lingen bestaat." Verder zegt de Heer De Waal: „Indien men erkent, dat in tijden als dezehet Indische leger Europeesche vreem delingen in grooten getale aannemen moet, dan breekt men den staf over die koloniale politiek, wier onloochenbaar gevolg was, Europa tegen ons te stemmen. Het politiek bezwaar bij een te grooten toevoer van vreemdelingen in ons Indisch leger ligt trouwens niet enkel in hetgeen gebeuren kan, wanneer eene Europeesche mogend heid ons daar aanvalt. Het doet zich reeds gevoelen in 't gewone legerleven, in hunne verhouding tot de officieren, tot de Nederlan ders van den troep, tot de Inlanders. Doch ook in 't optellen der bedenkingen tegen dit element behoort overdrijving vermeden. Men overdrijft b. v. niet zelden de beteekenis van het oproer der zoo genaamde Zwitsers op Java in 1860. Echt Nederlandsche boeven hadden hetzelfde kunnen doen. Nadat de belhamels gestraft waren, eenige met den dood, schijnen die Zwitsers goede soldaten te zijn geweest. In 't algemeen bewijzen onze vreemdelingen te velde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 433