457
van den staat wordt daarbij vereischt. Tot dezelfde conclusie komt
de bovenbedoelde staatscommissie in haar uitgewerkt verslag„Oplei
ding van artsen, ten behoeve van den militairen stand, onder recht-
streeksche medewerking van den staat wordt vereischt." Maar die
medewerking bestaat van wege het Ministerie van Koloniën slechts
in het verleenen van tegemoetkomingen aan hen, die aan eene der
universiteiten in Nederland tot arts worden opgeleid en zich willen
verbinden, om, na het volbrengen hunner studiën, gedurende een zeker
aantal jaren als officier van Gezondheid bij het Indische leger te
dienen. Partijen gaan dus een contract aan, en wie het contract
verbreekt betaalt, zoo noodigschadevergoeding aan de andere. Onzes
inziens is dit stelsel om officieren van Gezondheid te verkrijgen uit
een practisch en oeconomisch oogpunt alleszins aanbevelenswaardig.
Moge daarom dit stelsel lang gehuldigd blijven! Of in het verleenen
der bovenbedoelde tegemoetkomingen niet vermindering worden ge
bracht, wanneer de positie der militaire geneeskundigen eene radi
cale hervorming ondergaat, is eene kwestie van latere zorg. Zij
schaadt het tegenwoordige stelsel van opleiding niet.
Of dit stelsel onverdeelde toejuiching heeft verworven, durven wij
niet te onderschrijven. Wij mogen zelfs aannemen, dat er nog altijd
officieren van Gezondheid met eene militaire opleiding gevonden worden,
die, met het betoog beginnende dat de studie van den aanstaanden militai-.
ren arts niet geheel met' die van den aanstaanden burger&rts gelijk kan
staan, met de conclusie eindigen, dat het beter ware, het stelsel van
militaire opleiding weder aan te nemen, en dus tot eene kweekschool,
als de in 1865 te TJtrecht opgehevene, terug te keeren; want eene
school met zulk eene militaire opleiding leverde onbetwistbare
voordeelen op; ze had dan toch maar mannen opgeleverd als een
DondersRienderhoff en Fles. Het laatste argument heeft in een
frisch brein nooit voor een heivijs gegolden. De ingenieur Stieltjes
en de ingenieur Grothe, beiden Nederlanderszijn nooit op eene
Polytechnische school of inrichting, waar ingenieurs worden opgeleid,
geweest. De eerste begon zijne loopbaan als volontair-kanonnier, de
tweede als volontair-infanterist. Beiden hebben menigen polytechniker-
B. O. W. specialiteit uit hunne mouwen geschud. Montalembert was,
meenen wij, een cavalerieofficier en deed hetzelfde op fortificatorisch ge-