459
liet antwoord van deskundigen. De Geneeskundige Wet van 1865 wil
eenheid van standbevoegdheid en vorming. Met de oprichting van eene
bepaalde militaire opleiding van aanstaande officieren van Gezondheid
breekt men met dat beginsel, zooals men dat nog altijd willens en wetens
doet met de opleiding der Indische militaire apothekers aan de stich
ting van Prof. Mulder. De nadeelige gevolgen van afscheiding zijn
door de bovengenoemde staatscommissie goed uiteengezet. De Am-
sterdamsche militaire opleiding verviel daardoor voor Indië. Laat
het zóó blijven! Zij, die eerst op 25 a 26 jarigen leeftijd na eene
moeilijke studie arts wordenmogen niet aan een politietoezicht on
derworpen worden, als te Amsterdam bestaan heeft. Dat schaadt,
zoo als het geschaad heeft.
Beschouwen wij thans de opleiding, die aan onze aanstaande mili
taire apothekers aan de school van Prof. Mulder beteren naam
kunnen wij niet bedenken tegenwoordig onder directie van Dr
Wefers Bettink staandegegeven wordt. Die school heeft ook, even
als de tot 1865 bestaan hebbende Utrechtsche kweekschool, uitste
kende mannen voortgebracht; maar geen militair apotheker zal durven
beweren, dat zij, niettegenstaande de pharmaceuten na 1876 hunne
vijfjarige opleiding aan de universiteit van Utrechtde apotheken
van het hospitaal en het stadsziekenhuis en -voor het leeren be
reiden van Galenische praeparaten in eene burger-apotheek
ontvangen en hun eindexamen voor eene commissie van hoogleeraren
afleggen, tegenwoordig geene anomalie is geworden. Dat het rapport
der in 1877 benoemde staatscommissie over de tegenwoordige oplei
ding der voor het Indische leger bestemde pharmaceuten niet het
anathema heeft uitgesproken, dat het Ministerie van Koloniën zoo
doende voortgaat, onze militaire apothekers huishoudelijk te vormen
terwijl de Geneeskundige Wet van 1865 een staatsexamen voorschrijft,
waaraan ieder moet voldoen om een diploma van apotheker te er
langen, zoodat de na 1865 van de'school van Prof. Mulder geëxa
mineerde militaire apothekers van het Indische leger daardoor de
bevoegdheid niet meer hebbenom als burger-apotheker practijk in
Nederland uit te oefenen, begrijpen wij. Maar wij vragen of de
Staat daardoor toonteerbied te hebben niet voor de letter (de Staat
mag geen letterknecht zijn) maar voor den geest eener door hem