37 - Van het verhaal omtrent de compagnie Opscholtens weet ik niets, want toen het daaromtrent vermelde voorviel of voorgevallen moet zijn, was ik reeds naar Montasik teruggezonden, zoodat (altijd naar mijne meening) de met de colonne Tersteege verkregenaanraking door mijn wegzenden feitelijk weêr verbroken was. De zinsnede: „Op die wijze was dus aanraking verkregen zoowel met de colonne Godin als met de colonne Vervloeiis dus, op zijn zachtst geno men, ook weder minder juist. Verder leest men op bladz. 382: „De colonne Godin rukte te half vijf uur, enz." Dat ik langs den westelijken kampongrand van Klièng zou hebben gemarcheerd, is niet geheel juist, en van eene ontmoeting met eenige en slechts weinige vijanden, die met een paar salvo's verdreven werden, weet ik ten eenenmale niets. Ik ruk te eenvoudig door Kliëng naar het doel van den dag, steeds iii den kampong den kampongrand zooveel mogelijk in zuid-westelijke rich ting volgende en, zoo ver ik mij herinner, zonder een vijand gezien te hebben. Om 4.) uur 's morgens ziet men in Indië, als er geen maneschijn is of als men geen licht bij zich heeft, zoo als iedereen weet, nagenoeg niets; en er was toen noch maneschijn, noch licht. Dus die ontmoeting met eenige, doch slechts weinige vijanden, en dan die salvo's, is louter verbeelding. Ik zal toch zoo dwaas niet geweest zijn, salvo's te laten geven in de onbepaalde ruimte, zonder iets te zien of dat er iets gezien werd? Verder leest men: „Aangekomen ter hoogte enz." De in die alinea bedoelde plaats was vóór de kleine aarden versterking, waar van ik zoo even sprak, die door de Luitenants Kroesen en Hooijer en den cavalerist Hernu in ren is genomen. Op den 5den Augustus had de colonne Demmeni, waarbij veel geschoten werd, op die onbedui dende versterking en een gedeelte kampongrand 95 (zegge vijf en negentiggranaten verschoten. De Heer Demmeni had mij echter reeds van te voren gezegd„Ik zal maar veel laten schieten, veel leven maken; dat willen ze immers hebben"? (hierbij waarschijnlijk doelende op het hoofdkwartier). Ik gaf daarop geen antwoord, maar ik dacht er het mijne van, Ik noem zoo iets eenvoudig mu nitieverspilling. Ik weet echter niet hoe een ander er over denkt. De eerste alinea van bladzijde 383 is juist. Van hetgeen verder

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 46